unité 7 apprendre 7 Flashcards
1
Q
het kaartje
A
le billet
2
Q
wanneer
A
quand
3
Q
er was, er waren
A
il y avait
4
Q
te veel mensen
A
trop de monde
5
Q
te veel
A
trop
6
Q
de mensen
A
les gens (m)
7
Q
de tentoonstelling
A
l’exposition (v)
8
Q
voor (van plaats)
A
devant
9
Q
het schilderij
A
le tableau
10
Q
de datum
A
la date
11
Q
de staanplaats
A
la place debout