Unité 2 apprendre 2 Flashcards
1
Q
habiter
A
wonen
2
Q
sur
A
op
3
Q
notre
A
ons, onze
4
Q
comme
A
net als, zoals
5
Q
on a
A
we hebben
6
Q
la salle de séjour
A
de woonkamer
7
Q
la cuisine
A
de keuken
8
Q
la salle de bain
A
de badkamer
9
Q
la chambre
A
de slaapkamer
10
Q
grand, grande
A
groot
11
Q
chez vous
A
bij jullie
12
Q
alors
A
dus, dan
13
Q
petit, petite
A
klein
14
Q
il y a
A
er is, er zijn
15
Q
le jardin
A
de tuin
16
Q
l’eau (v)
A
het water
17
Q
la mère
A
de moeder
18
Q
elle a fait
A
zij heeft gemaakt
19
Q
joli, jolie
A
leuk, mooi
20
Q
aimer
A
houden van, het fijn vinden
21
Q
la vue
A
het uitzicht
22
Q
les voisins (m)
A
de buren
23
Q
loin
A
ver
24
Q
mettre
A
zetten
25
très fort
heel hard
26
wonen
habiter
27
op
sur
28
ons, onze
notre
29
net als, zoals
comme
30
we hebben
on a
31
de woonkamer
la salle de séjour
32
de keuken
la cuisine
33
de badkamer
la salle de bain
34
de slaapkamer
la chambre
35
groot
grand, grande
36
bij jullie
chez vous
37
dus, dan
alors
38
klein
petit, petite
39
er is, er zijn
il y a
40
de tuin
le jardin
41
het water
l'eau (v)
42
de moeder
la mère
43
zij heeft gemaakt
elle a fait
44
leuk, mooi
joli, jolie
45
houden van, het fijn vinden
aimer
46
het uitzicht
la vue
47
de buren
les voisins (m)
48
zetten
mettre
49
heel hard
très fort