unite 3 vocabulaire Flashcards
1
Q
oma
A
mamie
2
Q
opa
A
papy
3
Q
een genodigde
A
un invité
4
Q
een glas
A
un verre
5
Q
champagne
A
du champagne
6
Q
een strikje
A
un noeud-papillon
7
Q
een schoondochter
A
une belle-fille
8
Q
een gps
A
un GPS
9
Q
een huwelijksverjaardag
A
un anniversaire de mariage
10
Q
een huwelijk
A
un mariage
11
Q
een (automatische) grasmaaier
A
une tondeuse (automatique)
12
Q
een koffie
A
un café
13
Q
een avondmaal
A
un diner
14
Q
heel elegant
A
ultra-chic
15
Q
klaar
A
pret
16
Q
schitterend
A
splendide
17
Q
beste
A
cher
18
Q
fantastisch
A
merveillieux/merveilleuse
19
Q
zich afvragen
A
se demander
20
Q
zwijgen
A
se taire
21
Q
overdrijven
A
exagerer
22
Q
verloren rijden
A
se perdre
23
Q
wensen,verlangen
A
desirer
24
Q
vieren
A
feter
25
opgediend worden
etre servi
26
wat
ce que
27
wauw!
Ouah!
28
Laten we gaan!
Allons-y!
29
Gaan we?
On y va?
30
gefeliciteerd!
Felecitations!
31
Bravo!
Bravo!
32
Graag!
Volontiers!
33
Je ziet er niet zo slecht uit!
Tu n'es pas si mal!
34
Duizendmaal sorry!
Mille excuses
35
dankzij...
Grace a...
36
Zou ik jullie aandacht mogen hebben?
Est-ce que je pourrais avoir votre attention?
37
Dank aan jullie allen.
Merci a vou tous.
38
Ter gelegenheid van...
a l'occasion de...
39
Eindelijk.
Enfin.