Frans grammaire unite 3: Conduire Flashcards
1
Q
ik bestuur
A
je conduis
2
Q
jij bestuurt
A
tu conduis
3
Q
hij bestuurt
A
il/elle conduit
4
Q
wij besturen
A
nous conduisons
5
Q
jullie besturen
A
vous conduisez
6
Q
zij besturen
A
ils/elles conduisent
7
Q
ik bestuurde
A
je conduisais
8
Q
jij bestuurde
A
tu conduisais
9
Q
zij bestuurde
A
elle conduisait
10
Q
wij bestuurden
A
nous conduisions
11
Q
jullie bestuurden
A
vous conduisiez
12
Q
zij bestuurden
A
ils/elles conduisaient
13
Q
ik zal besturen
A
je conduirai
14
Q
jij zult besturen
A
tu conduiras
15
Q
hij zal besturen
A
il conduira