Unité 1 en 2: Regarder, Lire, Écouter Flashcards
nottament
met name
bouger
bewegen
embêtant
vervelend
se rendre compte
zich realiseren
le rôle principal
de hoofdrol
l’autorisation (fem.)
de toestemming
mineur
minderjarig
changer d’avis
van mening veranderen
deranger
storen
détenir
gevangen houden
le long métrage
de speelfilm
lâcher
loslaten
la séance
de voorstelling
On s’en fout (fam.)
dat kan ons geen moer schelen
avoir la chaire de poule
kippenvel hebben
être horrifié
geschokt zijn
effrayer
bang maken
l’inquietude
ongerustheid
être paniqué
overstuur zijn
la frisson
de rilling
fonder
oprichten
arrêter
aanhouden
permettre de
mogelijk maken te
le loyer
de huur
inoffensif
ongevaarlijk
se précipiter
zich haasten
l’endroit (man.)
de plek
humain
menselijk
se battre
vechten
taguer
graffiti spuiten
le réalisateur
de regisseur
le découverte
de ontdekking
le poignet
de pols
le mouvement
de beweging
vers
rond/ongeveer
respirer
ademhalen
la bombe
de spuitbus
le morceau
(in context): het liedje
(normaal): het stuk/fragment
s’inscrire (à)
zich inschrijven (voor)
le dent
de tand
le chantier
het bouwterrein
grimper
klimmen
la discipline
het vak
le cours de chant
de zangles
le chef d’orchestre
de dirigent
le compositeur
de componist
chanter juste/faux
zuiver/vals zingen
le voix
de stem
jouer d’un intrument
een intrument bespelen
le choeur
het koor
l’entraînement (man)
de training
surmonter
overwinnen
capable de
in staat zijn om
accomplir
voltooien
entreprendre
ondernemen
le taux
het gehalte
compatible
verenigbaar
fier, fière
trots
l’objectif
het doel
diminuer
verminderen
le concéquance
het gevolg
l’escalade (fem)
het klimmen
appuyer (sur)
drukken (op)
l’effort
de inspanning