Unidad 3: Familia y compañía Flashcards
lekker vinden/bevallen
gustar
vervoeg het werkwoord lekker vinden
gusto, gustas, gusta, gustamos, gustáis, gustan
zin hebben
apetecer
pijn doen
doler
gek zijn op
encantar
lastig vallen/ergeren
fastidiar (fastidio, fastidias, fastidia, fastidiamos, fastidiáis, fastidian)
belangrijk vinden
interesar
storen
molestar
bezig zijn
preoccupar
ergste
peor
de film
la pélicula
zwaar
pesada
traag
lenta
vest/jas
chaqueta
gisteren
ayer
eergister
anteayer
morgen
mañana
papa
el padre
mama
la madre
ouders
los padres
man (getrouwd)
el marido
vrouw (getrouwd)
la esposa
zoon
el hijo
dochter
la hija
kinderen
los hijos
broer
el hermano
zus
la hermana
broers en zussen
los hermanos
opa
el abuelo
oma
la abuela
grootouders
los abuelos
kleinzoon
el nieto
kleindochter
la nieta
kleinkinderen
los nietos
schoonvader/moeder
el/la suegro/a
schoonzoon/dochter
el/la yerno/a o el/la cuñado/a
tweeling
los/las gemelos/as
schoonfamilie
la familia política
de computer
el ordenador
sympathiek/aardig
simpático/a
vrolijk
alegre
optimistisch
optimista
nog
todovía
de hobby
la afición
communicatief
comunicativo/a
klein/niet al te groot
bajito/a
mollig
gordito/a
knap
guapo/a
blond
rubio/a
lelijk
feo/a
lui
vago/a
onsympathiek
antipático/a
pessimistisch
pesimista
verlegen
tímido/a
triest
triste
dik
gordo/a
klein
bajo/a
behoorlijk/nogal
bastante
de mensen
la gente
het ding/de zaak
la cosa
vandaag
hoy
tijd doorbrengen met
pasar tiempo con
