Unidad 1: El primer dia Flashcards
zingen
cantar
vervoeg het werkwoord zingen
canto, cantas, canta, cantamos, cantaís, cantan
drinken
beber
vervoeg het werkwoord drinken
bebo, bebes, bebe, bebimos, bebéis, beben
naar boven gaan
subir
vervoeg het werkwoord naar boven gaan
subo, subes, sube, subimos, subís, suben
toekennen, overhandigen
dar
vervoeg het werkwoord toekennen/overhandigen
doy, das, da, damos, dais, dan
maken, doen
hacer
vervoeg het werkwoord maken/doen
hago, haces, hace, hacemos, hacéis, hacen
zijn (tijdelijk, voorbijgaande zaken)
estar
vervoeg het werkwoord zijn (voorbijgaande zaken)
estoy, estás, está, estamos, estáis, están
hebben
tener
vervoeg het werkwoord hebben
tengo, tienes, tiene, tenemos, tenéis, tienen
zijn (eigenschappen die niet veranderen)
ser
vervoeg het werkwoord zijn (eigenschappen die niet veranderen)
soy, eres, es, somos, sois, son
de arbeid
la labor
de bloemkool
la coliflor
zuster/klooster
la sor
een garage
el garaje
het gezicht
la cara
de tafel
la mesa
een grondwet
el axioma
de goedheid
la bondad
de jeugd
la juventud
een winkelbediende
el dependiente
een luitenant
el/la teniente
een waarzegger
el/la vidente
een burgemeester
el alcalde
een krant
un périodico
een adelaar
el águila
een vleugel
el ala
de honger
el hambre
kletskous
hablador/a
lui
holgazán
ouder of groot
mayor
jonger of klein
menor
slecht(er)
pejor
beter
mejor
de werkloosheid
el paro
snob
cursi
een vriendin
una novia
sweater
jersey
rok
falda
duur
caro
goedkoop
barato
een paraplu
el/los paraguas
het koningspaar
el rey/reyes
de wetten
la ley/leyes
een schaar
las tijeras
een verrekijker
los prismáticos
een vis
el pez
tijdschrift
revista
neef/nicht (oom)
primo/a
neef/nicht (broer/zus)
sobrino/a
oom/tante
tío/tía
Hoe gaat het?
¿Qué tal?
een paar/enkele
unos/unas
vogel
pájaro
werken
trabajar