Unidad 2: Mis metas Flashcards
hebben
haber
vervoeg het werkwoord hebben
he, has, ha(y), hemos, habéis, han
er zijn
hay
denken
pensar
vervoeg het werkwoord denken
pienso, piensas, piensa, pensamos, pensáis, piensan
vertellen
contar
vervoeg het werkwoord vertellen
cuento, cuentas, cuenta, contamos, contaís, cuentan
spelen
jugar
vervoeg het werkwoord spelen
juego, juegas, juega, jugamos, jugáis, juegan
oversteken
atravesar (atravieso, atraviesas, atraviesa, atravesamos, atravesáis, atravesan)
verwarmen
calentar
wakker worden/maken
despertar(se)
afwas doen
fregar
sluiten
cerrar
beginnen
empezar
vriezen
helar
sneeuwen
nevar
vouwen
plegar
water geven
regar
vieruurtje eten
merendar
gaan zitten
sentarse
dromen van
soñar con
aansteken
encender
verdedigen
defender
begrijpen
entender
willen
querer
zich herinneren
accordarse
lunchen
almorzar
naar bed brengen/gaan slapen
acostar(se)
terugkeren
volver
teruggeven
devolver
inpakken
envolver
donderen
tronar
regenen
llover (lluevo, llueves, llueve, llovemos, llováis, lluevan)