Unidad 2 Flashcards
1
Q
el ascensor
A
de lift
2
Q
el bloque
A
het (huizen)blok
3
Q
el chalé adosado
A
het rijtjeshuis
4
Q
el chalé independiente
A
het vrijstaand huis
5
Q
la escalera
A
de trap
6
Q
la escalera mecánica
A
de roltrap
7
Q
la fachada
A
de gevel, de façade
8
Q
el portal
A
het portiek, het portaal
9
Q
el rascacielos
A
de wolkenkrabber
10
Q
el piso
A
de flat
11
Q
el ático
A
het appartement op de bovenste verdieping
12
Q
el edificio
A
het gebouw
13
Q
el portero automático
A
de intercom
14
Q
el balcón
A
het balkon
15
Q
la vivienda
A
de woning
16
Q
la pared
A
de muur
17
Q
el barrio
A
de wijk
18
Q
el estadio de fútbol
A
het voetbalstadion
19
Q
la plaza de toros
A
de stierenvechtersarena
20
Q
la corrida de toros
A
het stierengevecht
21
Q
el teatro de la ópera
A
de opera
22
Q
la cathedral
A
de kathedraal
23
Q
la iglesia
A
de kerk
24
Q
el museo
A
het museum
25
el auditorio
de zaal, de concertzaal
26
el ayuntamiento
het gemeentehuis
27
plano/-a
vlak, plat
28
el paisaje
het landschap
29
la proximidad
de nabijheid
30
trasero/-a
achter, achterste
31
la cercanía
de nabijheid
32
el tamaño
het formaat
33
el/la visitante
de bezoeker/ bezoekster
34
de nuevo
opnieuw
35
dentro
binnen
36
gisteren
ayer
37
gisteravond
anoche
38
eergisteren
anteayer
39
afgelopen zomer
el verano pasado
40
een jaar / maand geleden
hace un año / un mes
41
Afgelopen zomer gingen we naar Madrid.
El verano pasado fuimos a Madrid.
42
Ik heb het heel leuk gehad.
Lo pasé muy bien.
43
Ik heb een flamenco voorstelling gezien
Vi un espectáculo de flamenco.
44
Ik heb ... bezocht.
Visité
45
Ik heb ... gekocht.
Compré
46
Het was warm/koud.
Hacía calor/frío.
47
Het hotel was comfortabel.
El hotel era cómodo.
48
Ik had een grote kamer.
Tenía una habitación grande.
49
De sfeer was ... .
El ambiente era... .
50
Het personeel was vriendelijk/onvriendelijk.
El personal era amable/antipático.
51
Het eten was heerlijk.
La comida era deliciosa.
52
Hoe lang geleden is dat?
¿Cuanto tiempo hace que...?
53
vanaf
desde
54
naar, richting
hacia
55
door
por
56
voor / om te
para
57
naar de/het
a la/al
58
dichtbij
cerca de / cercano a
59
ver weg
lejos
60
eerder / vroeger
antes
61
daarna
después / luego
62
eerst
primero
63
la guardarropa
de garderobe
64
el recuerdo
het souvenir
65
el servicio
de wc
66
la taquilla
het loket
67
(naar) beneden
abajo
68
natuurlijk
por supuesto
69
Hoe kan ik je helpen?
¿En qué puedo ayudarte?
70
Kunt u me zeggen waar ... is?
¿Puede decirme dónde está...?
71
piepklein, heel klein
diminuto/-a
72
vreemd
raro/-a , extraño/-a
73
oud
antiguo/-a
74
klein
pequeño/-a
75
prachtig
precioso
76
mooi
bonito
77
lawaaierig
ruidoso
78
beroemd
famoso
79
onbekend
desconocido/-a
80
enorm
enorme
81
verschillend / anders
diferente
82
groot
grande
83
centraal
central
84
verrassend
sorprendente
85
inclinado/-a
overhellend
86
innovador/a
vernieuwend
87
peatonal
voor voetgangers
88
ensordecedor/a
oorverdovend
89
pacifico/-a
vreedzaam
90
torcido/-a
scheef, krom