TV 267 Flashcards

1
Q

scheurvorming

A

niet te vermijden, scheuren dienen beperkt te worden zodanig ze de duurzaamheid en structuur niet in gevaar brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gevolgen opp afwerking

A

slijtlaag gevormd -> laag heeft andere eigenschappen tegenover onderliggende beton -> in overgangszone kunnen schuifspanningen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

schuifspanningen ontstaan ten gevolge van (3)

A
  • Differentiële krimp
  • Vervormingen van de vloer als geheel (doorbuigingen, zettingsverschillen, …)
  • Horizontale krachten op de vloer (remmen en optrekken, wringing van wielen bij stilstand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

schokvastheid gevolgen vallende harde objecten

A

schok- of stootbelasting -> afbrokkelen beton, putten, scheuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gevolgen overgang van voegen

A

Harde wieltjes -> veroorzaken schokken -> schade aan voegrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

meeste toepassingen

A

vloeistofdichtheid van minder belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

van belang vloeistofdichtheid

A

ruimtes met stoffen die leiden tot bodem- en grondwatervulling
BV: chemische industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chemische weerstand

A

Indien de vloer vaak belast zal worden door chemische stoffen, moet men hiermee rekening houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gevolgen langdurige blootstelling aan chemische stoffen:

A

oplossing/ zwelreacties van cementsteen die scheurvorming en afbrokkeling veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stoffen die schade kunnen veroorzaken

A
  • zuren
  • zouten
  • pertoleum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

brandveiligheid

A

betonvloeren onbrandbaar beschouwd (klasse= A1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stroefheid (slibweerstand)

A

dient voldoende hoog te zijn om risico op uitglijden of op slippen van voertuigen te beperken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gevolgen stroever de vloer (3)

A
  • vervuilingsgevoeliger
  • moeilijker te reinigen
  • groter de slijtage van rollend of slepend materiaal
    stroefheid kan verhoogt worden door graniet aan te brengen vooraleer je poliert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stroefheid hangt af van:

A
  • ruwheid opp= aanwezigheid uitstekende deeltjes of putjes
  • textuur opp= open of gesloten (betonvloeren gewoonlijk gesloten)
    profilering opp= geborstelde afwerking of gezaagd groeven na verharding
  • vervuiling of vochtigheid opp= profilering van vloeropp bevordert de stroefheid in vochtige toestand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

elektrisch gedrag

A

betonvloer kan elektrisch opladen door wrijvingseffect, bv rond wandelen, materiaal verslepen, bureaustoel verplaatsen
ontlading kan aanleiding tot vonken -> ernstige ongevallen (explosief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

akoestische eigenschappen

A

invloed vloer op contactgeluidsisolatie, luchtgeluidsisolatie en nagalm

17
Q

vlakheidsklasse residentiële toepassingen

A

5mm

18
Q

vlakheidsklassen werkplaatsen

A

7mm

19
Q

kleurhomogeniteit bij niet gekleurde vloeren beïnvloedt door: (3)

A
  • kleurregelmatigheid cement en toevoegsels
  • constantheid samenstelling betonmengsel en de slijtlaag
  • verhardingsvoorwaarden
20
Q

gelijkmatigheid kleur bij gekleurde vloeren afhankelijk van: (2)

A
  • goede verdeling pigment in de massa/ en of in slijtlaag
  • kwaliteit pigment en kleur
21
Q

onvolkomenheden in het uizicht (5)

A
  • vezels zichtbaar aan opp: beperken door oppafwerking met specifiek slijtlaagmensel
  • krassen en kratertjes
  • microscheuren (tot 0,1mm) en craqué: niet te vermijden
  • lokaal ruwere plekken: sommige plekken niet toeganglijk voor machines
  • stofafgifte
22
Q

voordraaien

A

= oppervlaktelaag uniformiseren, grove granulaten worden bedekt met laagje mortel en imperfecties worden over zekere diepte verwijderd. Zonder toevoeging water!

23
Q

polieren

A

= glad en glanzend maken van oppervlak van een materiaal

24
Q

polijsten

A

= enkele millimeters van verharde betonvloer verwijder met schuurmachine, waardoor granulaten aan het oppervlak zichtbaar zijn

25
Q

Beloopbaarheid te bepalen (2)

A
  • Voetafdruk van max. 6 mm achterlaten of ervaren uitvoerder die zachtjes voet op betonvloer afdrukt om zo de bindingstoestand te evalueren
  • Gestandaardiseerde sonde een indringing van 35 mm gemeten
26
Q

geborstelde afwerking

A

= eerst voordraaien van oppervlak, hierna wordt met ruwe borstel kleine groeven aangebracht waardoor stroefheid verhoogt. Polieren wordt niet meer gedaan.
-> hellingen worden niet gepolierd maar geborsteld

27
Q

betonkernactivering

A

= verwarmen of koelen van ruimte door een vloeistof, meestal water pompen door leidingen die in kern van beton zitten. Gebruik van de massa van beton om warmte of koelte op te slaan als buffer tegen hoge of lage buitentemperaturen

28
Q

principe van nabehandeling

A

Goede nabehandeling essentieel voor kwaliteit van betonvloer, het doel is om verse en jonge beton te beschermen tegen snelle uitdroging -> scheurvorming, plastische krimp en uitdrogingskrimp beperkt worden

29
Q

methoden nabehandeling (3)

A
  • Nabehandelingsproduct op vloeroppervlak verstuiven, product vormt gesloten film om verdamping te beperken. De film is zichtbaar en slijt uiteindelijk af.
  • Plasticfolie op oppervlak plaatsen, kleurverschillen en aftekeningen aan oppervlak zijn onvermijdbaar.
  • Aanbrengen waterfilm, enkel bij vloeren zonder helling en buiten de vorstperiode. Oppervlak moet volledig en permanent onder water staan
30
Q

tijdens plastische fase

A

plastische krimp

31
Q

verharde toestand

A

uitdrogingskrimp

32
Q

4 soorten voegen

A
  • krimpvoegen
  • scheidingsvoegen
  • constructievoegen
  • hernemingsvoegen
33
Q

hermeningsvoegen

A

aansluiting tussen verschillende uitvoeringsfasen mogelijk

34
Q

Krimpvoeg

A

paar dagen na het storten een zaagsnede aangebracht
zaagsnede plaatsen waar je een barst verwacht

35
Q

deuvels

A

metalen staven die voor de helft of volledig gecoat zijn of voorzien van een huls

36
Q

scheidingsvoegen (isolatievoegen)

A

MOETEN voorzien zijn langs alle dragende bouwdelen (muren en kolommen), langs elementen met eigen fundering, langs putten en goten. Deze voegen zorgen voor volledige afzondering van de vloer, zodanig ze afzonderlijk van elkaar kunnen vervormen zonder elkaar te beschadigen.

37
Q

constructievoegen

A

Betonvloer in meerdere onderling onafhankelijke delen door deze verticaal te snijden.

38
Q

constructie voegen kunnen voorzien worden: (3)

A
  • Om differentiële zettingen van onderbouw of de grond tussen 2 vloerdelen op te vangen, in dit geval spreken we van zettingsvoegen
  • Thermische vervormingen op te vangen  uitzet- of dilatatievoegen
  • Vervanging krimpvoegen op plaatsen van intens en zwaar verkeer of hoge geconcentreerde belastingen
39
Q

voegenpatroon

A

Max afstand van 7 m tussen de voegen