Trede 7 - Woordjes Flashcards
1
Q
Mijn
A
Mein
2
Q
Jouw
A
Dein
3
Q
Zijn
A
Sein
4
Q
Haar
A
Ihr
5
Q
Ons / Onze
A
Unser
6
Q
Jullie
A
Euer
7
Q
Hun
A
Ihr
8
Q
Uw
A
Ihr
9
Q
Moeten
A
Söllen
10
Q
Mogen
A
Dürfen
11
Q
Tellen
A
Zählen
12
Q
Aanbevelen
A
Empfhelen
13
Q
Geschikt zijn
A
Sich eignen
14
Q
Duiken
A
Tauchen
15
Q
Ontdekken
A
Entdecken
16
Q
Voldoende zijn
A
Genug sein
17
Q
Erop letten
A
Beachten
18
Q
Onderscheiden
A
Unterscheiden
19
Q
Praten
A
Reden
20
Q
Nodig hebben
A
Brauchen
21
Q
Gebeuren
A
Passieren
22
Q
Ademen
A
Atmen
23
Q
Luisteren / Horen
A
Hören
24
Q
Gaan zitten
A
Sich setzen
25
Q
Proberen
A
Versuchen
26
Q
Redden
A
Retten
27
Q
Heel mooi (droomachtig)
A
Traumhaft
28
Q
Terwijl
A
Während
29
Q
De vakantie
A
Die Urlaub/Ferien
30
Q
Want
A
Denn
31
Q
De reclame
A
Die Werbung
32
Q
Sommige
A
Einige