totstandkoming gebreken en de gevolgen van die gebreken Flashcards

1
Q

Wilsontbreken

A

de situatie waarbinnen iets verklaart dat niet in overeenstemming is met diens wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rechtsgeldige overeenkomst

A

twee wilsverklaringen die overeenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geen rechtsgeldige overeenkomst

A

Geen overeenstemmende wilsverklaringen (wilsontbreken/oneigenlijke dwaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wilsgebrek = in beginsel rechtsgeldig overeenkomst

A

Overeenstemmende wilsverklaringen, echter de wil is op een gebrekkige wijze gevormd

zijn de wil en verklaring wel in overeenstemming, maar is deze wil gebaseerd op een onjuiste voorstelling van zaken of is deze wil onder onjuiste omstandigheden gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vereisten geldige rechtshandeling

A
  • Vorm (art. 3:37 BW)
  • Persoon (art. 3:32 BW)
  • Inhoud (art. 3:40 BW)
  • Totstandkoming: wilsontbreken (wil en verklaring, art. 3:33, art. 3:34 en art. 3:35 BW) en wilsgebreken (art. 3:44 en 6:228 BW)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dwaling (Art. 6:228 BW)

A

‘het ontbreken van de juiste voorstelling van zaken’, enige wilsgebrek enkel een rol kan spelen bij overeenkomsten en de andere wilsgebreken (bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden) een rol kunnen spelen bij allerlei soorten rechtshandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onjuiste voorstelling van zaken eigen risico met 3 uitzonderingen

A

(a) het onjuist verstrekken van informatie (HR Booy/Wisman),
(b) het achterhouden van informatie door de wederpartij (HR Van Geest/Nederlof),
(c) de situatie waarin beide partijen van onjuiste informatie zijn uitgegaan of onjuiste voorstelling van zaken hadden. (HR Gerards/Vijverberg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vereisten dwaling

A
  1. Onjuiste voorstelling van zaken of omstandigheden (essentiële eigenschap)
  2. Causaal verband: tussen onjuiste voorstelling en sluiten overeenkomst
  3. Kenbaarheid (van het essentiële onderwerp) voor de wederpartij
  4. De dwaling moet mede het gevolg zijn van bepaald gedrag van de wederpartij: 1 vd 3
    Sub a: Dwaling te wijten aan een inlichting van de wederpartij
    Sub b: Wederpartij had de dwalende behoren in te lichten
    Sub c: Wederzijdse dwaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mededelingplicht

A
  1. De wederpartij is op de hoogte van bepaalde feiten;
  2. De wederpartij weet of behoort te weten dat het punt in kwestie voor de dwalende van doorslaggevend belang is voor het sluiten van de overeenkomst, (kenbaarheidsvereiste);
  3. De wederpartij moet rekening houden dat de ander dwaalt;
  4. De wederpartij had naar maatschappelijke opvattingen de dwalende behoren in te lichten.

Mededelingsplicht zwaarder als onderzoeksplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

onjuiste voorstelling van zaken veroorzakt doordat

A

a) Dwaling te wijten aan een inlichting van de wederpartij HR Booy/Wisman
b) Wederpartij had de dwalende behoren in te lichten HR Van Geest/Nederlof
c) Wederzijdse dwaling Let op de kenbaarheid! HR Kantharos van Stevensweert)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitzonderingen voor dwaling

A

a. Een beroep op dwaling is niet mogelijk als het een toekomstige omstandigheid betreft, het moet een omstandigheid zijn die bij het sluiten van de overeenkomst aanwezig was.
b. Een beroep op dwaling is niet mogelijk wanneer de dwalingskans uitdrukkelijk in de overeenkomst is verdisconteerd.
c. Onderzoeksplicht: van iemand die een overeenkomst wil sluiten kan worden verwacht dat hij binnen redelijke grenzen maatregelen neemt om te beletten dat hij dat doet onder invloed van een onjuiste voorstelling.
d. Aanprijzingen zoals ‘mooiste’ of ‘goedkoopste’ kunnen geen dwaling opleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bedrog (art. 3:44 lid 3 BW)

A

zwaardere variant van dwaling
namelijk het willens en wetens in dwaling brengen of het ‘voorwaardelijk opzettelijk’ iemand laten dwalen. Dit laatste behelst de situatie dat iemand zich bewust is van de aanmerkelijke kans dat zijn bedrog tot een nadelige rechtshandeling zal bewegen en die kans accepteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vereisten bedrog

A
  1. het opzettelijk geven van onjuiste informatie
  2. opzettelijk zwijgen
  3. de andere kunstgreep kan het vervalsen van bepaalde stukken zijn of een valse naam of adres opgeven. Ook kan iemand zich in een valse hoedanigheid presenteren. voorbeeld uit de praktijk is het aanpassen van de kilometerstand van een auto.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW)

A

Bedreiging als wilsgebrek in een rechtshandeling maakt vernietiging mogelijk. De bedreiger moet enig nadeel in het vooruitzicht hebben gesteld ten aanzien van een persoon of goed en zodoende de vrees hebben opgewekt bij de bedrogene dit nadeel daadwerkelijk uit te voeren, mocht hij/zij niet een bepaalde overeenkomst sluiten.
Voorbeeld bedreigen met een mes op een persoon, of dreigen de iPhone van het slachtoffer kapot te smijten.

Causaliteit vereist: De bedreigde moet dus aannemelijk maken dat hij de overeenkomst zonder de bedreiging niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW)

A

kan worden gezien als de lichtere of zwakkere vorm van bedreiging zoals men zich ook primair dwaling en subsidiair op bedrog beroept. Voor het aannemen van nadeel is niet nodig dat sprake is van nadeel, hoewel het gelet op de laatste volzin wel kan bijdragen aan het aannemen van het misbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

situaties misbruik van omstandigheden

A
  1. In een dwangpositie, al dan niet samenhangend met een noodsituatie, en
  2. Wanneer iemand zich in een zodanige geestelijke of psychische stoornis bevindt dat hij zijn belangen niet goed kan overzien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Nietig

A

Nietig wil dat zeggen dat bij de rechtshandeling de door de partijen beoogde rechtsgevolgen ontbreken. De overeenkomst is vanaf begin af aan ongelding en daarmee krachteloos
Voorbeeld de inhoud is in strijd met de wet. Je hoeft hier geen beroep op te doen.

18
Q

Vernietigbaar

A

betekent dit dat de rechtshandeling geldig is maar dat een of beide partijen deze kan vernietigen. Vernietiging heeft dan terugwerkende kracht volgens art. 3:53 BW. Zonder vernietiging van de rechtshandeling is deze dus gewoon geldig en heeft zij rechtsgevolgen, MOET een beroep op worden gedaan.

19
Q

rechtshandeling onder bedrog

A

kan alleen de bedrogene een beroep doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Ook de overige wilsgebreken, handelingsonbekwaamheid (onder curatele, minderjarigheid) en de geestelijke stoornis (art. 3:34 BW) beschermen alleen de ‘zwakkere’ partij

20
Q

Partiële nietigheid

A

Partiële nietigheid niet altijd mogelijk: indien het overgebleven gedeelte van de overeenkomst in ‘onverbrekelijk verband staat’ met het nietige deel, dan is de gehele rechtshandeling nietig. De omstandighedencatalogus voor dit ‘onverbrekelijk verband’ behoort niet tot de verplichte stof van dit vak.

21
Q

Relatieve nietigheid

A

Relatieve nietigheid waarbij de overeenkomst slechts tegenover bepaalde derden krachteloos is.

22
Q

leerstuk van onverschuldigde betaling/prestatie (art. 6:203 BW)).

A

Wanneer verbintenis komt ter vervallen en partijen worden geacht nooit de verplichtingen uit de verbintenis te hebben gehad. Dan worden de onverschuldigde prestaties en betalingen moeten ongedaan worden gemaakt

23
Q

onverschuldigde betaling van toepassing (art. 6:203 BW en 6:210 BW

A

wanneer ongedaan maken niet onwenselijk is maar onmogelijk

24
Q

4 bronnen v. nietigheid en vernietigbaarheid

A
  1. vorm
  2. totstandkoming
  3. persoon
  4. inhoud
25
Q

vorm

A

in principe is sprake van vormvrijheid (art. 3:37 lid 1 BW) maar soms bestaan vormvoorschriften (bijvoorbeeld. Sommige overeenkomsten kunnen alleen via een notariële akte). De sanctie is nietigheid.

26
Q

totstandkoming

A

wilsontbreken of wilsgebreken (art. 3:33 BW). Onder wilsontbreken wordt verstaan een overeenkomst tot stand gekomen onder invloed van oneigenlijke dwaling of een (tijdelijke) geestelijke stoornis. Bij oneigenlijke dwaling is de sanctie nietigheid. Bij een overeenkomst gesloten onder invloed van een (tijdelijke) geestelijke stoornis is de sanctie vernietigbaarheid, behalve bij een eenzijdig ongerichte rechtshandeling, dan is de sanctie weer nietigheid. Onder wilsgebreken wordt een overeenkomst verstaan die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, bedrog, bedreiging of misbruik van omstandigheden. De sanctie is vernietigbaarheid.

27
Q

persoon

A

handelingsonbekwaamheid, sanctie is vernietigbaarheid van de overeenkomst (art. 3:32 lid 2, eerste zin)
Tenzij ongericht eenzijdige rechtshandeling = nietig (art. 3:32 lid 2 BW, tweede zin)

28
Q

inhoud

A

wanneer de inhoud in strijd is met de wet, openbare orde of goede zeden
* Art. 3:40 lid 1 BW: strijd met goede zeden of openbare orde, sanctie = nietigheid
* Art. 3:40 lid 2 BW: strijd met een dwingende wetsbepaling, sanctie = nietigheid tenzij bepaling strekt ter bescherming van een van de partijen (dan vernietigbaarheid)

29
Q

handelingsonbekwaamheid

A

Minderjarigen (art. 1:234 BW) en onder curatele gestelden (art. 1:381 BW).

In deze gevallen geldt een vertrouwensregel als in art. 3:35 BW niet.

30
Q

4 wettelijke wilsgebreken

A

Dwaling (art. 6:228 BW)
Bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW)
Bedrog (art. 3:44 lid 3 BW)
Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4BW)

31
Q

gevolg handelingsonbekwaamheid

A
  • Een rechtshandeling van een handelingsonbekwame is vernietigbaar wanneer het gaat om een meerzijdige rechtshandeling (een overeenkomst) of een eenzijdige gerichte rechtshandeling (vb. Het opzeggen arbeidsovereenkomst of huurovereenkomst, art. 3:32 lid 2 BW).
  • Een rechtshandeling van een handelingsonbekwame kan in specifieke gevallen nietig zijn. Met name in het geval van een eenzijdige ongerichte rechtshandeling zoals het opmaken van een testament, het erkennen van een kind of verwerpen/aanvaarden van nalatenschap. Ook hier is weer de beschermingsratio te zien. De wetgever heeft het maatschappelijk wenselijk geacht dat iedereen beschermd wordt tegen dit soort handelingsonbekwame handelingen en daarom zijn deze handelingen dus nietig in plaats van vernietigbaar.
  • Een handelingsonbekwaam persoon kan wél als gevolmachtigde optreden (art. 3:63 lid 1 BW).
32
Q

Minderjarigen (art. 1:234 lid 1 en 3 BW)

A
  1. De ouder of voogd van de minderjarige kan als wettelijk vertegenwoordiger in naam van de Minderjarige rechtshandelingen verrichten;
  2. De minderjarige/onbekwame is met toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger toch Bekwaam rechtshandelingen te verrichten (art. 1:234 lid 1 BW);
  3. Deze toestemming kan verondersteld worden te zijn verleend, indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de minderjarigen van hun leeftijd deze handelingen verrichten; (art. 1:234 lid 3 BW) Hetveronderstelde vermoeden is in beginsel onweerlegbaar: achteraf het bewijs dat toestemming uiteindelijk ontbrak doet niet af aan deze veronderstelling. Tenzij een wederpartij Daadwerkelijk wist dat de vertegenwoordiger niet akkoord ging met de rechtshandeling;
  4. Zonder toestemming of veronderstelde toestemming is de minderjarige handelingsonbekwaam
33
Q

Onder curatele gestelde (art. 1:381 lid 2, 3, 5, 6 en 1:382 BW)

A

wanneer zij onder curatele gesteld zijn. Voor Zover in de wet niet anders is bepaald, kan de onder curatele gestelde geen geldige rechtshandelingen Verrichten. In de wet zijn drie gronden opgenomen waarop een rechter iemand onder curatele kan Stellen. Zie art 1:378 BW.

34
Q

Feitelijke onbekwaamheid

A

Feitelijke onbekwaamheid is een verzamelbegrip dat verder niet in de wet staat ter aanduiding van een geestestoestand die veroorzaakt dat het recht in beginsel met de wil van de feitelijke onbekwame geen rekening houdt voorbeeld door geestesziekte, alcohol of shocktoestand, art. 3:34 BW.
De wederpartij is wellicht beschermd door art. 3:35 BW in gevallen van geestelijke en feitelijke onbekwaamheid.

35
Q

Redelijkheid en billijkheid

A

De rechter constateert slechts dat dit het geval is en wat die aanvulling inhoudt. De rechter vult de leemte dus niet op met wat hij redelijk en billijk vindt. De redelijkheid en billijkheid kan ook het beroep op een regel ontnemen (beperkende werking): in concrete, bijzondere omstandigheden kunnen algemene afspraken of regels onacceptabel zijn.

36
Q

aard van de overeenkomst, gevolgen die voortvloeien uit

A

a. Aanvulling door de wet
b. Aanvulling door gewoonte
c. Aanvulling door ‘redelijkheid en billijkheid

37
Q

Aanvulling door de wet

A

Aanvulling door de wet: soms via dwingend recht (zoals bij consumentenkoop, huren van woonruimte en bedrijfsruimte: zie art. 7:5 BW, art. 7:232 BW en art. 7:290 BW) en meestal via aanvullend recht (zo regelt afdeling 6.1.9 ten aanzien van verbintenissen de niet-nakoming en afhandeling daarvan voor zover partijen niets anders zijn overeengekomen op dit gebied).

38
Q

Aanvulling door gewoonte

A

Aanvulling door gewoonte: vaak via gedragscodes, gedragslijnen die in bepaalde kringen als normaal worden gezien. Dit is vaak het geval binnen beroepsgroepen.

39
Q

Aanvulling door ‘redelijkheid en billijkheid’

A

Aanvulling door ‘redelijkheid en billijkheid’: verwijst naar ongeschreven recht en stelt dat schuldeiser en schuldenaar moeten handelen in elkaars wederzijdse gerechtvaardigde belangen (HR Baris/Riezenkamp). Art. 3:12 BW geeft aan dat rekening te houden is met algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn.

40
Q

exoneratiebeding

A

Contractueel uitsluiten (‘exonereren’) van een beroep op dwaling?
In hoeverre is dat redelijk en billijk?