toets ned vrijdag de tijd Flashcards

1
Q

tijdsperiode waarin een verhaal zich afspeelt

A

kalendertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een fout in de kalendertijd feiten die fout gebruikt zijn

BV een telefoon in de middeleeuwen

A

anachronisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tijd nodig om het verhaal te lezen of vertellen

A

verteltijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de tijd dat in het verhaal voorbij gaat

A

vertelde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verteltempo gemiddekd en

verteldetijd=verteltijd

A

tijddekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verteltempo is traag

verteldetijd

A

retardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verteltempo is snel

Vertelde tijd > verteltijd

A

tijdsprongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een beeld dat terug in de tijd gaat

A

flashback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een beeld dat naar de toekomst gaat

A

flash forward

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een korte gedachte of herinnering van de personage

A

een terugwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

korte opmerking van de verteller die al weet wat er te komen staat

A

een vooruitwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

objectief

A

een feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

subjectief

A

een mening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de wetenschap van het filmen

A

cinematografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly