tl Flashcards

kaulo

1
Q

Systeem en onderdelen

A

Een systeem bestaat uit kleinere onderdelen die samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Energie

A

Er zijn verschillende soorten energie, zoals
Warmte (bijv. een kachel).
Beweging (bijv. een draaiende motor).
Licht (bijv. een lamp).
Elektrische energie (bijv. stroom in huis).
Energie kan worden opgeslagen en omgezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

informatie

A

Gegevens worden informatie als ze een betekenis hebben. Informatie stroomt tussen mensen en techniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Productieprocessen

A

Producten maken kan handmatig, met machines, of automatisch. Dit gebeurt altijd met input (materiaal of energie), een proces en output (het eindproduct).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Terugkoppeling

A

Sommige systemen, zoals een stortbak of een CV-installatie, gebruiken terugkoppeling om zichzelf aan te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Automatische systemen

A

Automatische systemen werken met sensoren, robots en programma’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regelsystemen

A

Regelsystemen, zoals verkeerslichten, gebruiken sensoren (input) en actuatoren (output) om goed te werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Logische poorten

A

AND: Allebei moet “aan” zijn om te werken.
OR: Eén van de twee moet “aan” zijn om te werken.
NOT: Keert een signaal om (aan wordt uit, uit wordt aan).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Praktijkvoorbeelden

A

Systemen zoals een magnetron of een magazijn hebben deelsystemen die samen functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly