Tekenen ruimte Flashcards

tekentoets toetsweek

1
Q

de aanbeveling

A

het advies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

abstract

A

vaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de atoomkracht

A

de energie die verkregen wordt door de kern van een atoom te splijten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

consumeren

A

nuttigen; verbruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

desnoods

A

zo nodig; ook: in het uiterste geval; als het niet anders kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

doneren

A

geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de ecologische voetafdruk

A

de invloed die jouw bestaan heeft op de natuurlijke ruimte en hulpbronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

introduceren

A

invoeren; in omloop brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de hausse

A

de opleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de koopgoot

A

de onoverdekte winkelpassage onder straatniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de koopwaar

A

de goederen waarin gehandeld wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de kooplui

A

de handelaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de koopsom

A

het bedrag waarvoor iets gekocht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

koopziek

A

lijdend aan koopziekte: de ziekelijke neiging om dingen te kopen die je eigenlijk niet nodig hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de medestander

A

de bondgenoot; iemand die samen met anderen zijn best doet voor een zaak; iemand die dezelfde mening heeft als jij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

minimalistisch

A

op een zo eenvoudig mogelijke manier; met zo weinig mogelijk spullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het neologisme

A

het nieuwe woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de paardenkracht (pk)

A

de kracht als van een paard; de maat voor het arbeidsvermogen van machines, te weten de arbeid die nodig is om 75 kg aan gewicht in één seconde 1 meter omhoog te heffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

reflecteren op

A

nadenken over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de spierkracht

A

de kracht die mensen of dieren met hun spieren kunnen ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de uitdaging

A

iets wat inspireert omdat het moeilijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verspillen

A

vermorsen; nutteloos besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de waterkracht

A

de energie die door stromend of vallend water wordt ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de windkracht

A

de energie die met behulp van windmolens gewonnen wordt; sterkte van de wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zich doen gelden

A

te merken/voelen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

een beroep doen op

A

hulp vragen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

een dubbeltje op zijn kant

A

een situatie die goed of fout kan aflopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

boter bij de vis

A

direct/meteen betalen, dus niet achteraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Een dubbeltje/stuivertje kan raar rollen

A

Je kunt nooit weten hoe een zaak afloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

een duit in het zakje doen

A

een woordje meespreken; een bijdrage aan een discussie leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

een fluitje van een cent

A

een eenvoudige taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

een gat in zijn hand hebben

A

te veel geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

geen cent te makken hebben

A

weinig te besteden hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

ieder dubbeltje moeten omdraaien

A

zo weinig geld hebben, dat voor elke uitgave bedacht moet worden of die wel verantwoord is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

iemand knollen voor citroenen verkopen

A

een ander iets wijsmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Het kwartje is gevallen

A

Hij heeft het begrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Op de markt is uw gulden een daalder waard.

A

Je krijgt meer waarde voor je geld als je je boodschappen doet op de markt.

37
Q

stuivertje wisselen

A

elkaars plek of functie innemen

37
Q

voor een appel en een ei

A

heel goedkoop

38
Q

voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten

A

het beste willen voor weinig geld

39
Q

voor een habbekrats

A

voor een spotprijs; voor weinig geld

40
Q

voor de wind gaan

A

(financieel) succes hebben

41
Q

Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje

A

Je kunt nooit boven de sociale situatie komen dan die waarin je geboren bent.

42
Q

zijn hand op de knip houden

A

zuinig zijn

43
Q

zonder pardon

A

zonder na te denken over andere mogelijkheden

44
Q

zijn steentje bijdragen

A

ergens (financieel) aan meehelpen

45
Q

alternatief

46
Q

commercieel

A

zakelijk; gericht op handel

47
Q

de confectie

A

de industriële vervaardiging van kleding in standaardmaten

48
Q

de container

A

de grote laadbak voor het transport van stukgoederen

49
Q

daadwerkelijk

A

echt; in werkelijkheid

50
Q

de distributiecentra

A

de verdeelcentra; plaatsen vanwaar goederen verdeeld worden

50
Q

doorgaans

51
Q

de ecologische voetafdruk 2

A

het milieueffect; de oppervlakte van de aarde die iemand
nodig heeft om te kunnen leven

52
Q

emigreren

A

verhuizen naar het buitenland

53
Q

exporteren

53
Q

de fase

A

het gedeelte van een ontwikkeling of van een proces

54
Q

de formaliteiten

A

de wetten en regels

55
Q

de globalisering

A

het toenemend proces van wereldwijde economische, culturele en politieke samenwerking

56
Q

de globe

A

de werekdbol

57
Q

de grondstof

A

het onbewerkte, ruwe materiaal

57
Q

immigreren

A

zich uit een ander land ergens vestigen

58
Q

importeren

58
Q

het inburgeringsexamen

A

de toets waarmee gecontroleerd wordt of je de Nederlandse taal op een bepaald niveau beheerst en kennis hebt van de Nederlandse samenleving

58
Q

de intercity

A

de trein die tussen stations van (grote) steden rijdt

59
Q

de intercom

A

het systeem van communicatieapparaten binnen een gebouw, bijv. tussen verschillende kamers in een huis of een kantoor

60
Q

interkerkelijk

A

tussen kerken onderling

60
Q

de interland

A

de wedstrijd tussen teams uit verschillende landen

60
Q

de interlinie

A

de ruimte tussen twee opeenvolgende regels; regelafstand

61
Q

interlokaal

A

twee of meer plaatsen (dorpen, steden) verbindend

62
Q

het internet

A

het wereldwijd systeem van verbindingen tussen computernetwerken

63
Q

het label

A

het etiket

64
Q

het land van herkomst

A

het land waar iets begint of vandaan komt

64
Q

de locatie

65
Q

lokaal

A

plaatselijk

66
Q

mondiaal

A

wereldwijd

67
Q

de processen

A

de stappen; de activiteiten

67
Q

produceren

A

maken; vervaardigen

68
Q

het transport

A

het vervoer

69
Q

verschepen

A

per schip vervoeren

69
Q

het anker lichten

A

vertrekken

70
Q

een grens stellen

A

aangeven tot hoever iemand mag gaan

70
Q

een grensgeval

A

een onduidelijke situatie

71
Q

de grenzen overschrijden

A

zich niet aan de voorschriften houden

72
Q

de grenzen verleggen

A

meer bereiken dan je verwachtte of wat tot dan toe gebruikelijk was

73
Q

geen grenzen kennen

A

niet weten tot hoever je kunt gaan

74
Q

de grote reis aanvaarden

75
Q

met de noorderzon vertrekken

A

plotseling en stiekem weggaan

76
Q

met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid

A

heel waarschijnlijk; er is geen twijfel meer

76
Q

Op reis leert men zijn vrienden kennen.

A

In een vreemde omgeving leer je snel wie wel en wie niet te vertrouwen zijn.

77
Q

Wie verre reizen doet, kan veel verhalen.

A

Je hebt veel te vertellen over de indrukken die je opdoet in verre landen.

78
Q

de wijde wereld ingaan

A

een verre reis maken!!!