Tijdvak 7 De tijd van pruiken en revoluties Flashcards

1
Q

Van wanneer tot wanneer was Lodewijk XIV koning?

A

Van 1663-1715.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer was de tijd van pruiken en revoluties?

A

Van 1700 tot 1800.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het kenmerkende aspect van 7.1 De verlichting?

A

Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een encyclopedie?

A

Boek met informatie over een groot aantal onderwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is rationalisme?

A

Toepassing van het verstand (rede).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom kwam er rationalisme en welke revolutie ontstond hieruit?

A

Om met rede alles te begrijpen en te verbeteren. Door rationalisme en kennis zou de wereld beter worden. Hieruit ontstond de verlichting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer was de verlichting?

A

In de 17de en 18de eeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een genootschap?

A

Een vereniging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar hadden verlichtende denkers kritiek op?

A

Op godsdienstige intolerantie en vonden dat alle religies gelijke rechten moesten hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een deïst?

A

Iemand die aanneemt dat god de wereld ooit heeft gemaakt, maar zich er niet mee bemoeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In wat voor opzicht waren de samenlevingen ongelijk in de 18de eeuw?

A

De geestelijkheid hadden allerlei voorrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat vonden sommige verlichtende denkers zoals Jean Jacques Rousseau?

A

Dat alle mensen van nature gelijk zijn. Alle mensen waren geboren met verstand en moesten dus gelijke rechten hebben. Alle verschillen die niet waren gebaseerd op prestaties moesten verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat waren de politieke ideeën die verlichtende denkers hadden?

A

Dat koningen en regeringen hun macht niet krijgen van god maar van de burgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat moesten bestuurders met mensenrechten doen van verlichtende denkers zoals John Locke?

A

Dat ieder mens recht had op het recht van leven, vrijheid en bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom mocht de overheid niet boven de wet staan volgen John Locke?

A

Omdat hij voor een rechtstaat is waarin rechten en plichten van burgers en overheid zijn vastgelegd in wetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een rechtsstaat?

A

Staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is volkssoevereiniteit?

A

Het idee dat het volk de hoogste macht heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe moest onderdrukking voorkomen worden volgens de verlichte denker Montesquieu?

A

Door te zorgen dat niet 1 persoon of groep de macht heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de wetgevende macht?

A

Deel van de overheid dat wetten maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de uitvoerende macht?

A

Deel van de overheid dat wetten uitvoert, de regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de rechtelijke macht?

A

Deel van de overheid dat rechtspreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de driemachtenleer (trias politica) en waarom moeten deze machten gescheiden blijven? En welke machten zijn dit?

A

Theorie van Montesquieu over drie gescheiden machten. De gescheiden machten zouden elkaar in evenwicht houden. De drie machten zijn: De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de wet van vraag en aanbod?

A

Als de vraag naar een product het aanbod overtreft daalt de prijs. Om hun winst op peil te houden moeten ondernemers hun prijzen verlagen of betere producten maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het kenmerkende aspect van 7.2 Het ancien régime?

A

Voortbestaan van het ancién régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlichte absolutisme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een ancien régime?

A

Het bestuur voor een democratische revolutie.

26
Q

Welke voorrechten hadden de edel in Frankrijk?

A

Nauwelijks belasting te betalen. Ook alleen recht om te jagen.

27
Q

Wat is de bourgeoisie?

A

Rijke burgerij.

28
Q

Wat is verlicht absolutisme?

A

Systeem waarbij een absoluut vorst verlichte hervormingen van bovenaf invoert.

29
Q

Wat is het kenmerkende aspect van 7.3?

A

De democratische revoluties in de westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.

30
Q

Wat is een democratische revolutie?

A

Ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd.

31
Q

Wat is een staatsburger?

A

Iemand met burgerrechten van een staat.

32
Q

Welk land kwam als eerst in opstand in de democratische revolutie?

A

In Noord-Amerika de britse koloniën.

33
Q

Wat is de Amerikaanse revolutie?

A

Democratische revolutie waarbij de verenigde staten van amerika ontstond (1765-1787).

34
Q

Op welke dag werd Amerika onafhankelijk?

A

Op 4 juli 1776.

35
Q

Wat stond er in de onafhankelijkheids verklaring?

A

Alle mensen waren gelijk en hadden ze onvervreemdbare rechten. Recht op leven,vrijheid en het nastreven van geluk.

36
Q

Wanneer eindigde de amerikaanse revolutie?

A

In september 1787 met de vaststelling van een grondwet die bepaalde dat de VS een democratische rechtstaat was met een nationale regering onder leiding van een president.

37
Q

Wat is het congres?

A

Wetgevende vergadering in de VS.

38
Q

Wat is het hoofggerechtshof?

A

Hoogste rechtbank in de VS.

39
Q

Wat zijn grondrechten?

A

Belangrijkste rechten van burgers die in de grondwet zijn vastgelegd.

40
Q

Wat staat er in de grondwet vastgelegd?

A

De basisrechten van alle Amerikaanse staatsburgers, zoals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting.

41
Q

Wat is een patriot?

A

Voorstander van democratie in Nederland.

42
Q

Wanneer begon de patriotten opstand?

A

In 1781.

43
Q

Wat is scheiding van kerk en staat?

A

Als godsdienstige organisaties en overheid zich niet met elkaar bemoeien.

44
Q

Wat is een eenheidsstaat?

A

Staat waarin gemeente en provinciebesturen ondergeschikt zijn aan het landsbestuur.

45
Q

Wat is de bataafse revolutie?

A

Democratische revolutie in Nederland (1795-1805).

46
Q

Wanneer was het begin van de patriotten opstand?

A

In 1781.

47
Q

Wanneer begon de franse revolutie?

A

In 1789.

48
Q

Wanneer begon de bataafse revolutie?

A

In 1795.

49
Q

Hoe ontstond de franse revolutie?

A

Door toren hoge schulden riep koning Lodewijk XVI de standen vergadering bijeen. Adel, geestelijkheid en hogere burgerij moesten daarom meer belasting betalen. Er ontstond ruzie omdat ze meer belasting moesten betalen maar ze wouden dat alleen doen als ze meer invloed kregen. De adellijke en geestelijke wilden dat de drie standen elk 1 stem kregen, de burgers wilden juist dat de stemmen van alle afgevaardigden evenveel waard waren. De vertegenwoordigers van de derde stand stapte daarom uit en riepen zich uit tot de nationale vergadering. De koning wou met het leger de nationale vergadering uiteen roepen hierdoor brak een opstand uit.

50
Q

Wat is de franse revolutie?

A

Democratische revolutie in Frankrijk. (1789-1799).

51
Q

Wat stond er in de verklaring van de rechten van de mens en de burger?

A

Dat het volk soeverein was en alle mensen vrij en gelijk waren volgens de wet.

52
Q

Wat is een constitutionele monarchie?

A

De koning houdt de uitvoerende macht het parlement de wetgevende macht.

53
Q

Waar zorgde de radicale democraten in Frankrijk voor?

A

Dat alle mannen in het land mochten beslissen.

54
Q

Wat werd frankrijk in plaats van een monarchie?

A

Een republiek.

55
Q

Wat is een referendum?

A

Volksstemming.

56
Q

Wat deed Napoleon in 1799?

A

Napoleon zette de regering illegaal af en greep de alleen heerschappij.

57
Q

Wat is het kenmerkende aspect van 7.4 Kolonialisme en slavernij?

A

Uitbouw van de Europese overheersing met name in de vorm van plantage koloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.

58
Q

Wat is de trans-Atlantische slavenhandel?

A

Handel in en vervoer van slaven over de Atlantische Oceaan.

59
Q

Wanneer bereikte de trans-atlantische slavenhandel zijn hoogtepunt?

A

In de 18de eeuw.

60
Q

Wat is het abolitionisme?

A

Beweging voor het afschaffen van slavenhandel en slavernij.

61
Q

Wanneer was de britse afschaffing van de slavenhandel?

A

In 1807.

62
Q

Wanneer was de britse afschaffing van slavernij?

A

In 1833.