Tijdsbepaling (grammatik A Kapitel 3) Flashcards
1
Q
Im
A
Seizoen
Maand
2
Q
Am
A
Dag van de week
Dagdelen
Datum
3
Q
Um
A
Tijdstip
4
Q
Von … bis
A
Tijdsduur
5
Q
Lente
A
Frühling
6
Q
Zomer
A
Sommer
7
Q
Herfst
A
Herbst
8
Q
Winter
A
Winter
9
Q
Morgens (am Morgen)
A
Van 6-9 uur ‘s ochtends
10
Q
Vormittags (am Vormittag)
A
Van 9-12 uur ‘s ochtends
11
Q
Mittags (am Mittag)
A
Van 12-13 uur ‘s middags
12
Q
Nachmittags (am Nachmittag)
A
Van 13-18 uur ‘s middags
13
Q
Abends (am Abend)
A
Van 18-24 uur ‘s avonds
14
Q
Abends (am Abend)
A
Van 18-24 uur ‘s avonds
15
Q
Nachts (in der Nacht)
A
Van 0-6 uur ‘s nachts