Bepaald en onbepaald lidwoord Flashcards
1
Q
De man (mannelijk)
A
der Mann
2
Q
De vrouw (vrouwelijk)
A
die Frau
3
Q
Het kind (onzijdig)
A
das Kind
4
Q
De kinderen (meervoud)
A
die Kinder
5
Q
(G)een man (mannelijk)
A
(k)ein Mann
6
Q
(g)een vrouw (vrouwelijk)
A
(k)eine Frau
7
Q
(g)een kind (onzijdig)
A
(k)ein Kind
8
Q
Geen kinderen (meervoud)
A
keine Kinder