Lektion 1 Flashcards
1
Q
Ausgeben für
A
Uitgeven aan
2
Q
Aussehen
A
Eruitzien
3
Q
Bekommen
A
Krijgen
4
Q
Brauchen
A
Nodig hebben
5
Q
die Farbe
A
De kleur
6
Q
das Geschenk
A
Het cadeau
7
Q
Es gibt
A
Er is/ er zijn
8
Q
Heute
A
Vandaag
9
Q
die Klamotten
A
De kleren
10
Q
Österreich
A
Oostenrijk
11
Q
die Schweiz
A
Zwitserland
12
Q
das Taschengeld
A
Het zakgeld