Third 100 words Flashcards
1
Q
uur
A
hour
2
Q
ziet
A
see
3
Q
na
A
after
4
Q
drie
A
three
5
Q
toe
A
to
6
Q
alsjeblieft
A
please
7
Q
elkaar
A
each other
8
Q
sorry
A
sorry
9
Q
blijf
A
stay
10
Q
zegt
A
says
11
Q
vast
A
fixed
12
Q
natuurlijk
A
natural
13
Q
alle
A
all
14
Q
maakt
A
makes
15
Q
gek
A
crazy
16
Q
helpen
A
help
17
Q
grote
A
large
18
Q
lang
A
long
19
Q
wist
A
knew
20
Q
graag
A
gladly
21
Q
dingen
A
things
22
Q
helemaal
A
completely
23
Q
eerste
A
first
24
Q
krijgen
A
get
25
blijven
remain
26
zonder
without
27
houden
keep
28
werd
was
29
vriend
friend
30
naam
name
31
kijken
look
32
jongen
boy
33
steeds
always
34
beetje
little
35
goede
well
36
geven
given
37
geweest
been
38
achter
behind
39
snel
fast
40
kinderen
children
41
ooit
ever
42
waneer
when
43
onder
under
44
ging
went
45
bang
afraid
46
hand
hand
47
vertellen
tell
48
eten
food
49
jongens
boys
50
hoor
hear
51
kwam
came
52
auto
car
53
idee
idea
54
paar
couple
55
zag
saw
56
moest
must
57
zorgen
care
58
geweldig
great
59
deed
did
60
wereld
world
61
vraag
question
62
gebeurd
happen
63
nieuwe
new
64
staan
stand
65
morgen
tomorrow
66
vragen
ask
67
laatste
last
68
lijkt
seems
69
vandaag
today
70
want
because
71
zelf
itself
72
kun
you
73
beste
best
74
heen
away
75
meisje
girl
76
nemen
take
77
zelfs
even
78
stop
stop
79
rustig
quiet
80
enige
some
81
mannen
men
82
thuis
home
83
buiten
outside
84
gezegd
said
85
kleine
small
86
geloof
faith
87
eerst
first
88
samen
together
89
hadden
ha
90
vertel
tell
91
denken
think
92
halen
catch
93
eigen
own
94
hen
them
95
hoop
hope
96
zoon
son
97
krijg
war
98
denkt
think
99
open
open
100
probleem
problem