First 100 words Flashcards
1
Q
ik
A
I
2
Q
je
A
you
3
Q
het
A
the
4
Q
de
A
the
5
Q
is
A
is
6
Q
dat
A
that
7
Q
een
A
a
8
Q
niet
A
not
9
Q
en
A
and
10
Q
wat
A
what
11
Q
van
A
of
12
Q
we
A
we
13
Q
in
A
in
14
Q
ze
A
they
15
Q
op
A
on
16
Q
te
A
to
17
Q
hij
A
he
18
Q
zijn
A
his
19
Q
er
A
there
20
Q
maar
A
but
21
Q
me
A
me
22
Q
die
A
that
23
Q
heb
A
have
24
Q
voor
A
for
25
met
with
26
als
as
27
ben
am
28
was
was
29
mijn
my
30
u
you
31
dit
this
32
aan
to
33
hier
here
34
om
to
35
naar
to
36
dan
than
37
jij
you
38
weet
know
39
ja
yes
40
kan
can
41
geen
no
42
zo
so
43
nog
yet
44
wil
will
45
wel
well
46
moet
must
47
goed
good
48
hem
him
49
hebben
have
50
nee
no
51
heeft
has
52
waar
where
53
nu
now
54
hoe
how
55
bent
are
56
kom
bowl
57
uit
from
58
gaan
to go
59
haar
its
60
doen
to do
61
ook
also
62
mij
me
63
over
about
64
of
or
65
daar
there
66
zou
would
67
al
already
68
jullie
you
69
bij
at
70
ons
us
71
zal
shall
72
gaat
goes
73
hebt
have
74
meer
more
75
waarom
why
76
iets
something
77
laat
late
78
deze
this
79
had
had
80
doe
do
81
wie
who
82
jou
you
83
moeten
should
84
alles
everything
85
denk
think
86
kunnen
can
87
eens
once
88
echt
really
89
man
man
90
weg
road
91
door
by
92
oké
okay
93
toch
yet
94
zien
see
95
alleen
only
96
nou
well
97
dus
so
98
nooit
never
99
terug
back
100
laten
let
