Second 100 words Flashcards
1
Q
mee
A
with
2
Q
hou
A
love
3
Q
even
A
equally
4
Q
komt
A
comes
5
Q
niets
A
nothing
6
Q
zei
A
said
7
Q
misschien
A
maybe
8
Q
iemand
A
someone
9
Q
kijk
A
look
10
Q
komen
A
come
11
Q
tot
A
to
12
Q
veel
A
many
13
Q
worden
A
be
14
Q
mensen
A
people
15
Q
onze
A
our
16
Q
zeg
A
say
17
Q
leven
A
life
18
Q
zeggen
A
say
19
Q
gewoon
A
just
20
Q
weer
A
weather
21
Q
nodig
A
required
22
Q
wij
A
we
23
Q
twee
A
two
24
Q
tijd
A
time
25
uw
your
26
tegen
against
27
toen
when
28
zit
seat
29
net
just
30
weten
know
31
heel
very
32
maken
make
33
mag
may
34
wordt
is
35
dood
death
36
altijd
always
37
af
off
38
wacht
wait
39
geef
give
40
omdat
because
41
dag
day
42
zeker
certainly
43
zie
see
44
allemaal
everything
45
gedaan
done
46
dank
thanks
47
huis
house/home
48
hé
hey
49
oh
oh
50
zij
they
51
jaar
year
52
doet
does
53
vader
father
54
jouw
your
55
geld
money
56
vrouw
woman
57
zoals
as
58
mr
mr
59
hun
their
60
god
god
61
kunt
can
62
keer
time
63
dacht
thought
64
willen
want
65
erg
very
66
anders
otherwise
67
zitten
sit
68
éd2n
a
69
bedankt
thanks
70
iedereen
everyone
71
niemand
nobody
72
andere
other
73
wilt
to
74
niks
nothing
75
binnen
within
76
spijt
regret
77
zullen
will
78
beter
better
79
maak
making
80
hallo
hello
81
neem
take
82
vind
find
83
staat
state
84
werk
work
85
zich
themselves
86
gezien
seen
87
moeder
mother
88
waren
were
89
wilde
savage
90
praten
talk
91
hele
whole
92
bedoel
mean
93
meneer
Mr.
94
genoeg
enough
95
klaar
ready
96
leuk
nice
97
vinden
find
98
mooi
beautiful
99
kon
could
100
luister
splendor
