Fourth 100 words Flashcards
1
Q
elke
A
each
2
Q
horen
A
hear
3
Q
zouden
A
would
4
Q
pak
A
wuit
5
Q
wou
A
wanted
6
Q
geleden
A
ago
7
Q
orde
A
order
8
Q
bijna
A
almost
9
Q
kant
A
side
10
Q
begrijp
A
understand
11
Q
vrienden
A
friends
12
Q
gelijk
A
equal
13
Q
politie
A
police
14
Q
houdt
A
holds
15
Q
soms
A
sometimes
16
Q
gebeurt
A
happens
17
Q
wachten
A
wait
18
Q
eigenlijk
A
actually
19
Q
hoofd
A
head
20
Q
kind
A
child
21
Q
vanavond
A
tonight
22
Q
alsof
A
like
23
Q
geeft
A
gives
24
Q
zet
A
move
25
ding
thing
26
help
help
27
voel
feel
28
gevonden
found
29
precies
exactly
30
heet
hot
31
probeer
try
32
verder
more
33
haal
pull
34
pas
only
35
werken
work
36
familie
family
37
dagen
days
38
volgende
next
39
krijgt
get
40
hè
huh
41
bel
bell
42
eruit
out
43
gehad
had
44
zat
was
45
vijf
five
46
gehoord
heard
47
vermoord
killed
48
oude
ancient, old
49
schiet
shoot
50
stad
city
51
hoeveel
how much
52
ogen
eyes
53
plaats
place
54
manier
way
55
zoek
search
56
gemaakt
made
57
best
best
58
word
am
59
vroeg
early
60
jezelf
yourself
61
daarom
therefore
62
minuten
minutes
63
school
school
64
geloven
believe
65
spelen
play
66
slecht
bad
67
vindt
find
68
moment
moment
69
pijn
pain
70
dollar
dollar
71
kamer
room
72
welke
which
73
blij
happy
74
vier
four
75
schat
treasure
76
water
water
77
kans
chance
78
deur
door
79
werkt
works
80
land
country
81
vooruit
forward
82
breng
bring
83
brengen
bring
84
mooie
beautiful (m)
85
broer
brother
86
lekker
nice
87
later
later
88
zoeken
search
89
volgens
according to
90
alstublieft
please
91
wees
orphan
92
boven
above
93
ergens
somewhere
94
groot
large
95
ligt
is
96
juist
correct
97
spreken
speak
98
prima
fine/great
99
blijft
remains
100
sta
stand