Theorie uit tentamenvragen + literatuur Flashcards

1
Q

Wat is een aanpassingsstoornis?

A

A. De ontwikkeling van emotionele of gedragsmatige symptomen als reactie op een of meer aanwijsbare stressoren die optreden binnen drie maanden na het begin van de stressor(en).

B.
Duidelijke lijdensdruk die niet in verhouding staat met de ernst of intensiteit van de stressor

Significante beperkingen in het functioneren

C. De stressorgerelateerde stoornis voldoet niet aan de criteria voor een andere psychische stoornis en is niet slechts een exacerbatie van een reeds bestaande psychische stoornis.

D. De symptomen zijn geen uitingen van normale rouw.

E. Zodra de stressor of de gevolgen daarvan zijn verdwenen, persisteren de symptomen niet langer dan nog eens zes maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is vrees?

A

Vrees is een alarmreactie die optreedt op het moment dat (echt of vermeend) gevaar aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Van een 16-jarige jongen krijgt u als huisarts de vraag of hij ADHD heeft.
Welke twee bronnen van informatie zijn het belangrijkste om de werkdiagnose ADHD te kunnen stellen?

A

Heteroanamnese ouders en gebruik van drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een jongen van 10 jaar heeft sinds drie jaar de diagnose ADHD. Met medicatie is hij rustiger en beter geconcentreerd, maar hij blijft erg lastig in
de omgang. Hij is snel geërgerd en legt schuld vaak bij anderen. Zowel thuis als op school geeft dat problemen. De ouders zijn ongerust en
vragen zich af of de medicatie onvoldoende werkt. U legt de ouders uit dat dat kan, maar dat er ook sprake kan zijn van een co-morbide
stoornis.
Welke co-morbide stoornis naast ADHD is het meest waarschijnlijk bij deze jongen?

A

Oppositioneel opstandige stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke criteria zijn kenmerkend voor een borderline persoonlijkheidsstoornis?

A

chronisch gevoel van leegte; instabiele en intense interpersoonlijke relaties;
affectieve instabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de DSM-5 criteria voor een atypische depressie?

A

A. Stemmingsreactiviteit: de stemming klaart op als reactie op actuele of potentiële positieve gebeurtenissen.
B. Twee (of meer) van de volgende kenmerken:
- significante gewichtstoename of toegenomen eetlust
- hypersomnia
- dodelijke vermoeidheid (zwaar gevoel alsof armen en benen van lood zijn)
- langdurig aanwezig patroon van interpersoonlijke sensitiviteit voor afwijzing.
C. In dezelfde episode wordt niet voldaan aan de criteria voor een “met melancholische kenmerken” of “met katatone kenmerken”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt in het psychiatrisch onderzoek het gericht vragen naar specifieke subjectieve psychiatrische symptomen genoemd?

A

Exploreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de drie symptoomclusters van de autismespectrumstoornis (ASS)?

A

sociale interactiestoornis, communicatiestoornis en stereotiep gedragspatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mevrouw A. van 35 jaar komt voor het eerst bij de psychiater met klachten van somberheid, lusteloosheid en negatieve gedachten. Deze
klachten heeft ze sinds 8 weken en ze lijken niet minder te worden. Ze verkiest medicatie boven psychotherapie.
Welk geneesmiddel zal de psychiater haar in eerste instantie voorschrijven?

A

citalopram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een nihilistische waan?

A

Overtuiging dat patiënt zelf, lichaam of naasten niet meer bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de werking van rTMS?

A

Hoogfrequente rTMS geeft remming van de DFPLC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor behandeling bij katatonie?

A
  1. Lorazepam
  2. ECT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarop heb je een hogere kans als je vroeg OCD ontwikkelt?

A

Op tics

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat past bij een acute dystonie?

A

Patiënt heeft onvrijwillige spiersamentrekkingen van halsspieren, waardoor een dwangstand van het hoofd ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat past bij tardieve dyskinesie?

A

Patiënt maakt onwillekeurige bewegingen met tong, lippen en kauwspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke medicatie bij Parkinson met verslaving in VG?

A

Levodopa, zo laag mogelijk doseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke groep grootste suïcide aantal?

A

Mannen 50-60

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn indicaties voor interpersoonlijke therapie?

A

Rouw
Rolverandering
Interpersoonlijk conflict
Interpersoonlijk tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet de VMAT transporter?

A

Zorgt dat monoamiene neurotransmitters in vesicles komen om weer vrijgegeven te kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is risperidon en wat doet het?

A

Nieuwe generatie neuroleptica, geeft inhibitie van serotonine 5-HT2 receptoren en in mindere mate dopamine D2 receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer werkt buspirone anxiolytisch?

A

Na enkele weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is construct validity?

A

Meet de test wat het echt moet meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is promethazine?

A

H1 antagonist, hierdoor kan histamine minder z’n werk uitvoeren wat kan leiden tot sedatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de catecholamines?

A

Adrenaline
Dopamine
Noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Tot welke neurologische verschijnselen kan een alcohol intoxicatie leiden?

A

Coördinatiestoornissen
Nystagmus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Tot welke neurologische verschijnselen kan een cannabis intoxicatie leiden?

A

Angst
Psychose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Tot welke neurologische verschijnselen kan een cocaïne intoxicatie leiden?

A

Wijde pupillen
Tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Tot welke neurologische verschijnselen kan een heroïne intoxicatie leiden?

A

Nauwe pupillen
Bradycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke functies moet je blijven controleren bij Lithium?

A

Schildklierfunctie
Nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke hallucinaties zijn het meest voorkomend bij psychoses?

A

Akoestische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoeveel procent van de mensen met ADHD heeft slaapproblemen?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Uit welke drie structuren bestaat de nucleus lentiformis?

A
  1. Globus pallidus interna
  2. Globus pallidus externa
  3. Putamen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke structuur verbindt de hippocampi van de linker en de rechterhemisfeer?

A

Commisura hippocampi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bij hoeveel procent van de kinderen die genderdysforie ervaren, persisteert dat tot na de puberteit?

A

15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is flumazenil?

A

Middel om benzo intoxicatie tegen te gaan door het bezetten van de bindingsplaats van GABA op de GABA receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat doet een SSRI?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat doet een TCA?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat doet een MAO-remmer?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat voor middel is citalopram?

A

SRRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat voor middel is nortriptyline?

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat voor middel is haloperidol?

A

Klassiek antipsychoticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat voor middel is Maprotiline?

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat voor middel is sertraline?

A

SSRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat voor middel is fluoxetine?

A

SSRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat voor middel is paroxetine?

A

SSRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat voor middel is maprotiline?

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat voor middel is Amitryptiline?

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat voor middel is Mitrazapine?

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat voor middel is Imipramine?

A

TCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat voor middel is Olanzapine?

A

atypisch antipsychoticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat voor middel is clozapine?

A

atypisch antipsychoticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat voor middel is risperidon?

A

atypisch antipsychoticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat voor middel is halproaat?

A

anti-epilepticum

54
Q

Wat voor middel is topiramaat?

A

anti-epilepticum

55
Q

Wat voor middel is gabapentine?

A

anti-epilepticum

56
Q

Wat voor middel is propanolol?

A

beta-blokker

57
Q

Wat is naltrexon?

A

Kan worden gegeven bij opioïdverslavig

58
Q

Wat is acamprosaat?

A

Kan worden gegeven bij alcoholmisbruik

59
Q

Wat voor middel is varenicline?

A

Kan worden gegeven bij nicotineverslaving

60
Q

Bij welke vorm van dementie zijn mono-genetische oorzaken het meest voorkomend?

A

Frontotemportale dementie

61
Q
A

6

62
Q

Wat is de belangrijkste voorspeller voor een suïcide?

A

Een eerdere poging

63
Q

Bij hoeveel procent van de mensen die zichzelf suïcideren kan achteraf een psychiatrische stoornis worden vastgesteld?

A

90%

64
Q

Een 27-jarige man wordt door de ambulance op de SEH gebracht, onder verdenking van intoxicatie met een middel. Een van zijn symptomen is een sterk verhoogde hartslag.

Van welk middel heeft hij waarschijnlijk GEEN overdosis genomen?

A

heroine

65
Q

Welke neurologische aandoening gaat vaak gepaard met dwangklachten?

A

chorea van huntington

66
Q

Mevrouw S., 32 jaar start in verband met een paniekstoornis escitalopram. Zij is tevens bekend met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis; hiervoor staat zij op de wachtlijst voor psychotherapie.
U geeft haar voorlichting over de bijwerkingen van dit nieuwe medicament.

Welke van de onderstaande bijwerkingen komt NIET voor?

A

orthostatische hypotensie

67
Q

Wanneer kunnen psychotische verschijnselen optreden bij de bipolaire stoornis?

Dit kan tijdens een:

A

Manische of depressieve episode

68
Q

Wat zijn de twee grootste voorspellers voor het optreden van een peri-partumdepressie?

A

neuroticisme bij de moeder

ongewenste zwangerschap

69
Q

Waar in het putamen ontspringen de dopaminerge vezels uit cellichamen?

A

in de substantia nigra

70
Q
A

7

71
Q

Bij gezonde vrijwilligers wordt een hersenscan uitgevoerd met een radioligand dat bindt aan bepaalde receptoren in de hersenen.
Mensen die het effect van methylfenydaat als zeer plezierig ervaren, hebben in het striatum een:

A

Lagere beschikbaarheid van dopamine receptoren

72
Q

Wat zijn factoren die een langere ziekteduur van depressie bij ouderen voorspellen?

A
  • een ernstigere depressie
  • een langere duur van een
  • voorgaande depressieve episode
  • aanwezigheid van een (chronische)
  • somatische aandoening
  • functionele beperkingen
  • gebrek aan sociale steun
73
Q

Joël is een 14-jarige jongen die op school dreigt uit te vallen. Uit de informatie van de leerkracht blijkt dat Joël vaak driftig is, zich niet aan regels
houdt, anderen vaak bedreigt, heel vermoeid is en druk gedrag vertoont.
Welke twee kenmerken passen bij een oppositioneel opstandige gedragsstoornis?

A
vaak driftig zijn
B
zich niet aan regels houden
C
anderen bedreigen
D
vermoeid zijn
E
druk gedrag vertonen

A

A
vaak driftig zijn
B
zich niet aan regels houden

74
Q

Een 30-jarige jurist kampt met wisselende klachten van somberheid en angst. Hij heeft woede-uitbarstingen en frequente conflicten met zowel zijn
vriend als collega’s. Er is sprake van overmatig gebruik van alcohol en cocaïne. Toen patiënt anderhalf jaar oud was, heeft zijn vader zelfmoord
gepleegd. Hij staat open voor hulp maar is niet gemotiveerd behandeling aan te gaan voor zijn middelengebruik.
Wel stemt hij in met een verwijzing naar een psychotherapeut voor psychodynamische psychotherapie bij vermoedens op
persoonlijkheidsproblematiek.
Welke uitspraak over psychodynamische psychotherapie bij deze patiënt is juist?
A
Het middelengebruik van de patiënt vormt geen belemmering voor de behandeling, zolang hij maar nuchter op de therapiesessie verschijnt.
B
De psychotherapeut zal voornamelijk opdracht gestuurd werken en zo nodig ook huiswerk meegeven om gewenst gedrag te oefenen.
C
De suïcide van zijn vader zal gezien de jonge leeftijd van patiënt waarop dit plaatsvond waarschijnlijk weinig aan bod komen in de therapie.
D
De relatie die de psychotherapeut en patiënt opbouwen, kan een belangrijk gespreksonderwerp voor de psychotherapie zelf vormen.

A

D
De relatie die de psychotherapeut en patiënt opbouwen, kan een belangrijk gespreksonderwerp voor de psychotherapie zelf vormen.

75
Q

Bij een nieuwe experimentele benadering om fobieën te behandelen, wordt gebruik gemaakt van het feit dat angstgeheugen nadat het is
opgeroepen, gemanipuleerd en zelfs gewist kan worden.
De werking van het middel dat in een dergelijke interventie wordt gebruikt, berust op:

A

blokkade van β-adrenoreceptoren

76
Q

Bij de behandeling van schizofrenie met eerste generatie antipsychotica kunnen als bijwerkingen respectievelijk tardieve dyskinesie en verergering
van negatieve symptomen plaatsvinden.
Deze ongewenste effecten zijn het gevolg van blokkade van:

A

dopamine D-2 receptoren in, respectievelijk, het nigrostriataal en mesocorticaal systeem.

77
Q

Hoe groot is de kans dat de diagnose ADHD in de volwassenheid verdwijnt?

A

20-30%

78
Q

Ysbrand, 13 jaar, heeft al veel meegemaakt. Hij is meerdere malen geplaatst bij verschillende pleegouders. Soms blijft hij ’s nachts van huis weg.
Recent is het ook op school geëscaleerd: hij is geschorst na een vechtpartij waarbij hij een medeleerling met een stok ernstig verwondde. Volgens
zijn huidige pleegouders komt het doordat hij zijn medicatie niet had genomen. Verder noemen ze dat hij tegenover hen veel liegt om geld te
krijgen, en hij vaak boos en gepikeerd is. Ysbrand zegt dat hij door de betreffende leerling werd uitgedaagd en onterecht geschorst is.
Welke drie kenmerken uit de casus passen bij een normoverschrijdend gedragsstoornis?

A
vechtpartij met wapen
B
veel liegen
C
nacht van huis wegblijven
D
medicatie niet nemen.
E
vaak boos en gepikeerd zijn
F
uitgedaagd en geschorst worden

A

A
vechtpartij met wapen
B
veel liegen
C
nacht van huis wegblijven

79
Q

Mevrouw L. heeft al geruime tijd veel last van somberheid en gebrek aan motivatie. Haar behandelend psychiater heeft haar enkele maanden
geleden een SSRI voorgeschreven, maar de klachten blijven. De psychiater besluit het gebruik van het middel langzaam af te bouwen en
mianserine voor te schrijven.
Welk mechanisme ligt ten grondslag aan het antidepressief effect van atypische antidepressiva zoals mianserine?

A

blokkade van presynaptische noradrenerge receptoren

80
Q

Luc, 26 jaar, is door de huisarts verwezen naar de polikliniek stemmingsstoornissen vanwege een huidige ernstige depressie. Vanwege een
eerdere manische episode wordt een bipolaire I stoornis vastgesteld.
Welke van onderstaande psychofarmaca is ongeschikt om een nieuwe manie te voorkomen?
A
lamotrigine
B
valproïnezuur
C
lithium
D
quetiapine

A

A
lamotrigine

81
Q

Tessa, een 30-jarige verpleegkundige op een afdeling chirurgie, lijdt aan een bipolaire II stoornis. Zij heeft vanaf 20-jarige leeftijd meerdere
hypomane en depressieve episoden doorgemaakt, waarvan drie in het afgelopen jaar; ondanks diverse behandelvormen is ze niet stabiel. Tessa
werd als baby geboren bij 34 weken, was altijd een verlegen en angstig kind. Haar ouders scheidden toen ze 4 jaar was. Op 8-jarige leeftijd werd ze
seksueel misbruikt door haar toenmalige stiefvader. In deze periode doubleerde ze eenmaal.
Ze was een eenzame puber, werd uiteindelijk verpleegkundige en houdt zich nu staande door vooral te zorgen voor anderen in haar werk.
Regelmatig doet ze avond- en nachtdiensten. Ze heeft nauwelijks vrienden, één vriendin woont ver weg. Haar moeder, die in de buurt woont, is
bemoeizuchtig. Als Tessa depressief is, vindt moeder dat zij niet genoeg haar best doet om hieruit te komen. Als Tessa hypomaan is, wil moeder
dat Tessa zichzelf afremt. Moeder raakt geërgerd als Tessa niet luistert.
Welke drie factoren in deze casus hebben een ongunstige invloed op het beloop van de bipolaire stoornis?
A
vroeggeboorte
B
scheiding van ouders
C
seksueel misbruik op de kinderleeftijd
D
doublure op school
E
nachtdiensten
F
kritische houding van moeder

A

C
seksueel misbruik op de kinderleeftijd
E
nachtdiensten
F
kritische houding van moeder

82
Q

Mevrouw Groen, 55 jaar, heeft een matige depressie doorgemaakt die een half jaar duurde. Zij is opgeknapt na instelling op een tricyclisch
antidepressivum. Zij heeft hierbij wel enige bijwerkingen, maar vindt die acceptabel. In het verleden is ze één keer eerder depressief geweest. U
geeft een advies voor het doorbehandelen met het antidepressivum.
Wat is de minimale duur en de juiste dosering bij het doorbehandelen van mevrouw Groen?
Gedurende …
A
6 maanden een lagere dosering
B
12 maanden een lagere dosering
C
6 maanden dezelfde dosering
D
12 maanden dezelfde dosering

A

D
12 maanden dezelfde dosering

82
Q

De ‘category fallacy’ in de (trans)culturele psychiatrie houdt het volgende in:

A

Het toepassen van westerse concepten van psychiatrische stoornissen op patiënten met een andere culturele achtergrond, waarbij mogelijk andere
concepten gelden.

83
Q

Wat is het werkingsmechanisme van Buspirone?

A

Zorgt voor partiële activatie van serotonine receptoren

84
Q

De psychiater geeft aan dat hij buspirone verkiest als anxiolyticum boven valium.
Waarop is deze keuze gebaseerd?

A

Buspirone geeft minder onttrekkingsverschijnselen

85
Q

Wat is mutisme?

A

Nauwelijks of geen verbale respons

86
Q

Wat zijn motorische maniërismen?

A

Vreemde, overdreven karikaturen van normale handelingen

87
Q

Wat zijn motorische stereotypieën?

A

Repeterende, abnormaal frequente, niet-doelgerichte bewegingen

88
Q

Welke drie redenen maken de validiteit van de diagnose schizofrenie discutabel?
A
Er zijn geen precieze criteria voor het vaststellen van de diagnose.
B
Uit empirisch onderzoek blijkt dat verschillende genetische en omgevingsfactoren van invloed zijn op het ontstaan van de ziekte.
C
Er is geen specifiek neurobiologisch mechanisme bekend dat de ziekte veroorzaakt.
D
Er is geen duidelijk onderscheid tussen verschillende aandoeningen binnen het psychosespectrum.
E
Er is wat betreft symptomen sprake van een vloeiende overgang met de normaliteit.

A

C
Er is geen specifiek neurobiologisch mechanisme bekend dat de ziekte veroorzaakt.
D
Er is geen duidelijk onderscheid tussen verschillende aandoeningen binnen het psychosespectrum.
E
Er is wat betreft symptomen sprake van een vloeiende overgang met de normaliteit.

89
Q

Waar vindt de serotonerge innervatie van de cerebrale cortex zijn oorsprong?
A
in de substantia nigra
B
in de rostrale raphe nuclei
C
in de locus coeruleus
D
in de caudale raphe nuclei

A

B
in de rostrale raphe nuclei

89
Q

Waar vandaan ontvangt de noradrenerge locus coeruleus zijn belangrijkste afferenten?

A

prefrontale cortex, amygdala, hypothalamus en hersenstam

90
Q
A

6

91
Q

Welke vier symptomen wijzen op onttrekking van heroïne?

A

dysforie
spierpijn
loopneus
tranenvloed

92
Q

Naltrexon is een veilig en effectief middel bij de behandeling van een stoornis in het gebruik van alcohol. Naltrexon blokkeert de opiaat receptor.
Dierexperimenteel onderzoek heeft laten zien dat dit farmacon de belonende effecten van alcohol vermindert.
De meest logische verklaring voor dit effect is dat:

A

alcohol de afgifte van endogene opiaten stimuleert

93
Q

Welke twee neurobiologische systemen zijn verstoord bij stoornissen in middelengebruik?

A

het motivationele systeem gekoppeld aan limbische hersengebieden

het zelfcontrolesysteem gekoppeld aan het prefrontale hersencircuit

94
Q

Apraxie komt voor bij neurocognitieve stoornissen.
Bij welke vorm van apraxie is het ruimtelijk aspect van een handeling gestoord?

A

Constructieve apraxie

95
Q

Welk deel van het striatum is betrokken bij de ontwikkeling van apathie en impulscontrolestoornissen bij patiënten met M. Parkinson?

A

het ventrale striatum

96
Q

Tijdens de behandeling van Parkinsonpatiënten met L-DOPA (in combinatie met een DOPA decarboxylaseremmer) kunnen psychotische
verschijnselen optreden.
Waarom heeft behandeling met clozapine de voorkeur boven behandeling met haloperidol?
Omdat clozapine:
A
een lagere affiniteit heeft voor dopamine D-2 receptoren
B
een selectieve 5-HT2 receptor antagonist is
C
in therapeutische doseringen minder D-2 receptoren bezet
D
selectief het mesolimbisch dopamine systeem onderdrukt

A

C
in therapeutische doseringen minder D-2 receptoren bezet

97
Q

Voor welke van de volgende psychiatrische stoornis is de op basis van tweelingstudies geschatte invloed van omgevingsfactoren het grootst?
schizofrenie
autisme
ADHD
depressie

A

depressie

98
Q

Plaats de middelen in rangorde van grote (1) naar kleine kans (3) op seksuele dysfunctie.

A

aripiprazol
clozapine
risperidon

99
Q

Welke bijwerking komt het meest voor bij mirtazapine?

A

Gewichtstoename

100
Q

De heer W., 68 jaar, wordt vanwege de ziekte van Parkinson behandeld met een combinatie van levodopa en carbidopa, waarop hij goed was ingesteld.
Sinds enkele weken reageert hij met ongecontroleerde bewegingen na inname van de medicatie, is onrustig, slaapt slecht en klaagt over allerlei beestjes
die ’s nachts onder zijn huid proberen te kruipen.
De neuroloog overlegt met de psychiater.
Wat is etiologisch gezien de beste diagnose?

A

Delier

101
Q

Welk rangorde is correct voor onderstaande middelen, als de kans op verslaving afneemt van groot (1) naar klein (4)?

(i) alcohol (ii) cannabis (iii) heroine (iv) nicotine

A
  1. nicotine
  2. heroine
  3. alcohol
  4. cannabis
102
Q

Een 61-jarige vrouw wordt opgenomen op de afdeling interne geneeskunde vanwege een urineweginfectie. Zij is bekend met een frontotemporale
dementie. Op de afdeling is zij ontremd, gedesoriënteerd in tijd en plaats, en onrustig. Zij maakt een ritmisch wiegende beweging waarbij zij steeds haar
oor en knie aantikt. De verpleegkundige vertelt dat de symptomen wisselen in de loop van de dag.
Welk klinisch gegeven levert de belangrijkste aanwijzing dat er, naast de dementie, ook sprake is van een delier?

A

Het fluctuerend beloop

103
Q

Bij het moduleren van “voorspellend coderen” in de cortex beïnvloeden monamines de
precisie van de voorspellingsfout
feed forward precisie
sterkte van de voorspelling
snelheid van de voorspelling feedback

A

precisie van de voorspellingsfout

104
Q

Wat zijn, naast wanen, drie symptomen van schizofrenie?
angst
apathie
depressie
desorganisatie
hallucinaties

A

z apathie
z desorganisatie
z hallucinaties

104
Q

Welke vier neurotransmitters spelen een rol bij schizofrenie?

A

z dopamine
z GABA
z glutamaat
z noradrenaline

105
Q

Welke gesprekstechniek leent zich het best voor het toedekken van emoties?

A

hier en nu

106
Q

Wat is de effectiviteit van ECT bij patiënten met een medicatie-resistente depressie?

A

60%

106
Q

In de huisartsenpraktijk ziet u de 41-jarige heer R. in verband met een depressie. In overleg besluit u over te gaan tot medicamenteuze behandeling met
een tricyclisch antidepressivum (TCA). De bijwerkingen van TCA’s kunnen worden toegeschreven aan agonisme en antagonisme van bepaalde
neurotransmitters.
Welke van de volgende klasse bijwerkingen verwacht u niet bij de behandeling met een TCA?
anti-histaminerg
anti-noradrenerg
anti-dopaminerg
anti-cholinerg

A

anti-dopaminerg

107
Q

De psychomotorische klachten van de heer F. kunnen bij een aantal ziektebeelden voorkomen.
Voor welke vier van onderstaande stoornissen is dit bekend?
atypische depressie
autisme spectrumstoornis
depressie met psychotische kenmerken
dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
neoplasmata
stofwisselingsstoornis
waanstoornis

A

z autisme spectrumstoornis
z depressie met psychotische kenmerken
z neoplasmata
z stofwisselingsstoornis

107
Q

Wat is parasomnia?

A

Parasomnia is de verzamelnaam voor ongewoon gedrag of ongewone bewegingen tijdens de slaap.

108
Q

Wat is de DSM-5 van anorexia nervosa?

A
109
Q

Wat is de DSM-5 van boulimia

A
110
Q

U ziet in de huisartsenpraktijk de heer W., 85 jaar, die ten gevolge van een urineweginfectie met tekenen van weefselinvasie een delier heeft ontwikkeld.
Naast de voorlichting en niet-medicamenteuze adviezen start u ook met een medicamenteuze behandeling.
Welke geneesmiddel(groep) zou u willen voorschrijven voor het behandelen van de oorzaak van het delier?

A

Antibiotica

111
Q

Mevrouw S. komt nogmaals bij haar huisarts, nu vanwege haar moeilijke thuissituatie. De arts besluit de communicatieve techniek ‘positief her-etiketteren’
toe te passen.
Deze techniek werkt in het licht van emoties hanteren over het algemeen:
‘toedekkend’
‘openmakend’

A

Toedekkend

112
Q

Het loopt anders: Mevrouw S. wordt een week later op de eerste hulp binnengebracht naar aanleiding van een overdosis met een nog onbekend middel.
Er is bij haar sprake van een ademhalingsdepressie.
Overlijden als gevolg van ademhalingsdepressie is een karakteristiek gevolg van een overdosering met:

A

Fentanyl

113
Q
A

1 - gyrus cinguli
2 - fornix
3 - corpus mammillare
4 - hippocampus

114
Q

Wat is kataplexie?

A

Kataplexie is een acute verslapping van de skeletspieren die tijdens het bewustzijn plaatsvindt.

115
Q

Waarop berust de werking van disulfiram bij alcoholisme?

A

remming van het metabolisme van alcohol

116
Q

Waarop berust de werking van acamprosaat bij alcoholisme?

A

Vermindering van hunkering naar alcohol

117
Q

De heer T., 36 jaar, heeft al enkele jaren last van wanen en leidt een teruggetrokken bestaan.
Hij heeft al verschillende behandelingen ondergaan en ook al verschillende antipsychotica voorgeschreven gekregen, maar zijn klachten blijven bestaan.
Zijn psychiater besluit hem clozapine voor te schrijven.
Wat is de belangrijkste reden om voor clozapine te kiezen?

A

is werkzaam in behandelingsresistente patiënten.

118
Q

Bij de behandeling van depressie vinden MAO-remmers nauwelijks nog toepassing, vanwege het mogelijk optreden van:

A

Hypertensie

119
Q

Mevrouw L., 30 jaar, is 2 weken geleden haar baan kwijtgeraakt. Haar zus trekt bij de huisarts aan de bel omdat mevrouw L. sinds een week nauwelijks
meer slaapt.
Ze is op advies van haar zus iets van de drogist gaan gebruiken, zonder effect. In de voorgeschiedenis is mevrouw L. verder bekend met diabetes mellitus
type I, de ziekte van Crohn en migraine.
Mevrouw L. maakt zich totaal geen zorgen om het slaapgebrek, maar komt eerder geïrriteerd over in het gesprek, omdat ze naar eigen zeggen haar tijd
liever gebruikt voor 4 sollicitatiegesprekken die ze deze week nog heeft.
Ze spreekt snel en switcht tussen het ene en andere onderwerp.
Welk farmacon kan de symptomen van mevrouw L. veroorzaken?
corticosteroiden
insuline
melatonine
betablokkers

A

corticosteroiden

119
Q

In welk hersengebied verwacht u met name toegenomen activiteit gemeten met functionele MRI als u een proefpersoon in de scanner afbeeldingen toont
van mensen met agressieve gelaatsuitdrukkingen?

A

Amygdala

120
Q

60% van de psychiatrische patiënten heeft een of meerdere persoonlijkheidsstoornis(sen) naast een psychiatrische stoornis. Om een vergelijkbare
klachtenreductie van de comorbide psychiatrische stoornis te bereiken, geldt het volgende:
De behandeling voor de psychiatrische comorbide stoornis:
duurt even lang
duurt 2x zo lang
wordt 2x vaker afgebroken
wordt even vaak afgebroken

A

duurt 2x zo lang

121
Q

Mw. K., 25 jaar, ontwikkelt een paniekstoornis en een agorafobie.
Welke twee aspecten zeggen iets over de ernst van deze specifieke aandoeningen?
frequentie paniekaanvallen
hoe lang de aandoening bestaat
mate waarin de vrouw aan huis gebonden is
of er een somatische oorzaak bestaat
of er sprake is van onttrekking van psychoactieve middelen

A

frequentie paniekaanvallen
mate waarin de vrouw aan huis gebonden is

121
Q

Dhr P., 36 jaar, komt bij de huisarts met dwanggedachten en dwanghandelingen. Deze klachten bestaan 6 maanden. De huisarts vermoedt een
psychiatrische stoornis.
Op basis van comorbiditeits-patronen die gevonden zijn bij onderzoek in de algemene bevolking moet hij bij deze man bedacht zijn op de aanwezigheid
van een of meer andere psychiatrische stoornissen.
Welke twee stoornissen zijn dat?

A

Fobieën
Paniekstoornis

122
Q

Langdurig gebruik van benzodiazepinen kan, naast het optreden van tolerantie en afhankelijkheid, leiden tot:

A

Vermoeidheid en amnesie

123
Q

De cannabisreceptoren die na activatie zorgen voor een verhoogde afgifte van dopamine in de nucleus accumbens bevinden zich voornamelijk:
op GABA-erge neuronen in het ventrale tegmentum (VTA)
op GABA-erge neuronen in de nucleus accumbens
op dopaminerge neuronen in het ventrale tegmentum (VTA)
op dopaminerge neuronen in de nucleus accumbens

A

op GABA-erge neuronen in het ventrale tegmentum (VTA)