Colleges week 2 + 3 Flashcards

1
Q

Waar moet je aan zijn blootgesteld om iets een trauma te noemen?

A

Blootstelling aan:
1. feitelijke of dreigende dood,
2. ernstige verwonding
3. of seksueel geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de criteria voor trauma?

A

Herbelevingen (1/5)
Vermijding (1/2)
Negatieve cognities en stemming (2/7)
Overmatige prikkelbaarheid (2/6)
>1 maand
Sociaal dysfynctioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de twee belangrijkste vormen van psychotherapie bij PTSS?

A

TG-CGT en EMDR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is TG-CGT?

A

Psychotherapie wat bestaat uit habituatie: gewenning en cognitieve herstructurering: her-evaluatie en toelaten nieuwe informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is EMDR?

A

Inzoomen op ergste beeld, twee kanten van het brein prikkelen, het trauma gaat dan een mindere plek innemen in het werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er met de HPA-as bij PTSS en depressie?

A

Vaak ontregeld waardoor je bij depressie een verhoogd cortisol krijgt en bij PTSS een verlaagde baseline cortisol en een verhoogd cortisol bij een trigger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er met activiteit in de amygdala en de PFC bij PTSS en dissociatieve PTSS?

A

PTSS: verhoogde amygdala activiteit en verlaagde PFC
Dissociatieve PTSS: verlaagde amygdala activiteit en verhoogde PFC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer doe je farmacotherapie wel als eerste stap bij PTSS?

A

Als er nog geen start van traumagerichte psychologische behandeling mogelijk is èn
er is uitputting door slaapproblemen
er is ernstige hyperarousal met impulsdoorbraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn negatieve effecten van benzo’s bij PTSS?

A

Ernstigere PTSS symptomen
Depressie
Agressie
Middelengebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor farmacotherapie kun je geven bij PTSS?

A
  1. SSRI
  2. Op symptoomniveau:
    a) slaap: CGT-insomnia, laag Mitrazapine, TCA, trazadon
    b) nachtmerries: Prazosine/doxazosine
    c) hyperaurousal: clonidine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is anhedonie?

A

Niet meer kunnen ervaren van vreugde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel procent van de schizofrenie patiënten is therapie resistent?

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de klinische symptomen van dopamine D2-antagonisten?

A

Dempen de positieve symptomen (wanen, hallucinaties)
Dempen de negatieve symptomen niet en kunnen het zelfs verergeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de vier dopamine systemen?

A
  1. Nigrostriatal pathway: fijne motoriek en initiatie van beweging
  2. Mesolimbic pathway: emoties, geheugen, illusies, hallucinaties en euforie
  3. Mesocortical pathway: perceptie, cognitie en sociaal gedrag
  4. Tubero-infundibulair pathway: remmen van prolactine afgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de hypoglutamaat hypothese bij psychoses?

A

Minder receptoren of minder glutamaat zorgt voor een disbalans in dopamineneurotransmissie. Hierdoor een hypoactief mesocorticale projectie en een hyperactieve mesolimbische projectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de hoofdwerking van D2 antagonisten?

A

Dopamine neurotransmissie wordt verlaagd in het mesolimbisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de bijwerkingen van D2 antagonisten?

A

Mesocorticaal: verlies initiatief en emotionele afvlakking
Nigrostriataal: acute dystonie, parkinsonisme, tardieve dyskinesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor effect heeft oestrogeen op het dopaminesysteem?

A
  1. Meer dopamine wordt vrijgemaakt
  2. Meer dopamine wordt heropgenomen

Hierdoor blijft dopamine maar kort in de synapsspleet wat een beschermend mechanisme is van oestrogeen voor psychoses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Oestrogeen werkt op het dopaminerge systeem. Op welke andere systemen met neurotransmitters werkt oestrogeen nog meer?

A
  1. Glutaminerge systeem
  2. GABA-ergic pathway
  3. Serotonergic pathway
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doen de oestrogeen en progesteron spiegels tijdens de folliculaire fase en wat tijdens de lutheale fase?

A

oestrogeen hoog tijdens folliculaire fase en progesteron hoog tijdens lutheale fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat voor invloed kan oestrogeen op het metabolisme bij medicatie geven?

A

Oestrogeen kan sommige CYP enzymen induceren en sommige inhiberen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke drie middelen bij schizofrenie remmen juist het metabolisme?

A

Aripiprazol
Clozapine
Olanzapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk middel bij schizofrenie stimuleert het metabolisme bij vrouwen?

A

Quetiapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor rol speelt dopamine bij de prolactine levels?

A

Normaalgsproken maakt de hypothalamus dopamine aan. Dopamine remt de prolactine afgifte van de hypofyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurt er met prolactine bij dopamine blokkerende middelen (haloperidol)?

A

Haloperidol blokkeert dopamine waardoor de hypofyse prolactine gaat afscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn ernstige nadelen van typische middelen bij vrouwen?

A

Verhoogd risico op borstkanker
Verhoogd risico op botontkalking
Menstruatiestoornissen en onvruchtbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe geeft een typisch middel een verhoogd risico op borstkanker?

A

Hoog prolactine geeft lager oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarin kun je ziekte-inzicht onderverdelen?

A

Klinisch inzicht: erkennen van ziekte
Cognitief inzicht: vermogen om specifieke symptomen of veranderingen te herkennen die verband houden met hun aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is euthymie?

A

Normale stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het verschil tussen een bipolaire stoornis type I en type II?

A

Type I: klassieke manische depressie psychose
Type II: lichte manie maar wel depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is cyclothymie?

A

‘Sub-klinisch’, ene week heel energiek andere moment weer wat somber

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Op welke leeftijd begint een bipolaire stoornis meestal?

A

Meestal 15-19

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de kans dat een eerstegraads familielid van iemand met een bipolaire stoornis ook een bipolaire stoornis ontwikkelt?

A

10x groter en 3x groter om depressie te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke drie stemmings-episoden zijn er?

A
  1. Depressieve episode: depressieve stemming en verlies van interesse
  2. Hypomanische episode: zelfde als manisch maar leidt niet tot disfunctioneren
  3. Manische depressie: veranderde stemming en verhoogde activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het kernmiddel bij bipolariteit?

A

Lithium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn tekenen voor een lithium intoxicatie?

A

Trillen
Misselijkheid
Braken
Suf
Dysartrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat moet je controleren bij lithium?

A

2x per jaar
Lithiumspiegel
Nierfunctie
Schildklierfunctie (kan afnemen)
Bijschildklier (kan toenemen, te hoog calcium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Bij welk type psychofarmaca zie je vaak geen onttrekkingsverschijnselen?

A

Stimulantia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoeveel vergroot de terugval kans na stoppen van psychofarmaca?

A

Verdubbelt, wel belangrijk dat deze onderzoeken vaak korte follow-up tijd hadden en onttrekking en terugval soms lastig te onderscheiden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke psychofarmaca geven meer klachten bij afbouwen, met korte halfwaardetijd of met lange halfwaardetijd?

A

Korte halfwaardetijd geeft meer klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wil je antidepressiva afbouwen?

A

4-6 maanden na remissie. Minimaal 12 maanden geven bij meerdere episoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wil je antipsychotica afbouwen?

A

Minimaal 1-2 jaar geven na eerste psychose. Eventueel afbouwen na 6 maanden bij snel herstel. Levenslang geven bij meerdere psychoses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wil je benzodiazepines afbouwen?

A

Na enkele weken afbouwen voordat iemand tolerant wordt. Bij chronisch gebruik jaarlijks evalueren en stoppen overwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wil je opiaten afbouwen?

A

Zsm voordat iemand tolerantie ontwikkelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe wil je stemmings-stabilisatoren afbouwen?

A

Minimaal 4-6 maanden na remissie. Langdurige (>10 jaar) onderhoudsbehandeling zonder terugval kan een indicatie zijn voor afbouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe wil je stimulantia afbouwen?

A

Bespreek het afbouwen jaarlijks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Bij het afbouwen van welke psychofarmaca is preventieve CGT effectief?

A

Afbouwen van anti-depressiva. De terugvalkans is dan even groot als mensen zouden doorgebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoeveel procent van de patiënten met een zware depressie gaat in remissie na 16 maanden behandeling?

A

67%, 33% heeft medicatie resistente depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn bijwerkingen van TCA’s?

A

Negatief effect op cognitief functioneren
Kans op maagbloeding met NSAID
Kans op hartritmestoornis, AV block en QT-verlenging
Orthostatische hypotensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn bijwerkingen van SSRI’s?

A

Hyponatriëmie
Serotonine syndroom
Seksuele functiestoornissen
Misselijkheid / braken
Thrombocytopathieën
Slapeloosheid
Agitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de kans op remissie van depressie door ECT?

A

50-60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn bijwerkingen van ECT?

A

Tijdelijk: je onthoudt niet wat die dag is gebeurt.
In auto-biografisch geheugen ontbreken soms kleine dingen, soms ook grotere dingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de kans op remissie van psychotische depressie door ECT?

A

70-80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn indicaties voor ECT?

A

Depressie
Psychotische depressie
Katatonie
Therapie resistente manie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de kans op remissie bij rTMS?

A

30-35%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Bijwerkingen rTMS?

A

1e week hoofdpijn bij 10-20%
Locale pijn apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is stupor?

A

Geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is katalepsie?

A

Het passief laten innemen van een houding die tegen de zwaartekracht in wordt volgehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is mutisme bij katatonie?

A

Nauwelijks of geen verbale respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn motorische maniërismen bij katatonie?

A

Vreemde, overdreven karikaturen
van normale handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn motorische stereotypieën bij katatonie?

A

Repeterende, abnormaal
frequente, niet-doelgerichte bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is echolalie?

A

Anderen napraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is echopraxie?

A

Bewegingen van anderen nadoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat voor behandeling bij katatonie?

A

Hoge dosering lorazepam om GABA receptoren open te zetten. Daarna eventueel ECT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Op welk deel van het brein richt ECT zich?

A

Corticobasale gangliacircuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoeveel procent van de volwassenen in Nederland heeft ooit een doodgedachte en hoeveel procent een suïcidale gedachte?

A

40% doodgedachte
11% suïcidale gedachte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoeveel mensen sterven er jaarlijks aan suïcide?

A

1800 per jaar dus 5 per dag, 2x vaker mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

In welke leeftijdsgroep komt suïcidaal gedrag het meeste voor?

A

40-70 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Hoeveel procent van de mensen met suïcidaal gedrag is in behandeling bij GGZ?

A

40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is het bio-psycho-sociaal model voor suïcidaliteit?

A

Kwetsbaarheid –> Stress –> Entrapment –> Suïcidaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoeveel procent van de mensen met suïcidale gedachten komt tot het maken van een plan?

A

34%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoeveel procent van de individuen die een plan voor zelfmoord maken doen een zelfmoordpoging?

A

72%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoeveel procent van de zelfmoordpogingen gebeuren binnen een jaar na het ontstaan van de zelfmoordgedachten?

A

60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Welke medicatie heeft bewezen effect bij suïcidale gedachten?

A

Lithium
Clozapine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat zijn de drie eigenschappen van persoonlijkheid?

A
  1. Persoonlijkheidstrekken
  2. Probleemoplossend vermogen
  3. Verhouding tot zelf en ander
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zijn de vijf persoonlijkheidstrekken?

A

Openheid
Consciëntieusheid
Extraversie
Altruïsme
Neuroticisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Op welke niveau’s kun je probleemoplossend vermogen indelen?

A

Adaptief
Neurotisch
Primitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waarin kun je de verhouding van tot het zelf en de ander verdelen?

A

Identiteit
Zelfsturing
Empathie
Intimiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat houdt Bowlby’s hechtingstheorie in?

A

In aanleg heeft elke baby het vermogen tot hechting
- aangetast door verstandelijke beperking, ernstig autisme of heftig ofonuitgesproken temperament
- gestimuleerd door en ontwikkeld in de relatie met belangrijke anderen

Twee vaardigheden essentieel:
- reguleren eigen affecten
- leren mentaliseren

Beide vaardigheden beïnvloeden elkaar

74
Q

Wat is mentaliseren?

A

Dat je zelf weet dat je bepaalde gedachtes en gevoelens hebt maar je weet ook dat anderen dat hebben

75
Q

Welke vier hechtingsstijlen kennen we?

A

Veilig: laag in angst, laag in vermijding
Vermijdend: laag in angst, hoog in vermijding
Gepreoccupeerd: hoog in angst, laag in vermijding
Gedesorganiseerd: hoog in angst, hoog in vermijding

76
Q

Wat is een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM?

A
77
Q

In welke drie clusters kunnen persoonlijkheidsstoornissen worden ingedeeld?

A

Cluster A: eigenaardig, excentriek
Cluster B: instabiel, dramatisch, manifest
Cluster C: angstig, vermijdend, internaliserend

78
Q

Wat is een antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Wantrouwend
  • Berekenend
  • Manipuleren
  • Misleiden, liegen
  • Geen spijt
  • Beperkte of afwezige empathie
79
Q

Wat zijn kenmerken van een borderline persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Stormachtig gevoelsleven
  • Gevoelig voor (vermeende)
    verlating
  • Zwart-wit denken
  • Instabiele relaties
  • Impulsiviteit
  • Automutilatie / suïcidaliteit
80
Q

Wat zijn kenmerken van een histrionische persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Zoekend naar het podium
  • Emotioneel expressief
  • In woord en gebaar
  • “Onecht”
  • Weinig wederkerigheid
  • Vluchtig
  • Beperkt doorzettingsvermogen
81
Q

Wat zijn kenmerken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Zelfingenomen
  • Behoefte aan bewondering
  • Gevoelig voor kritiek
  • Afgunst
  • Weinig invoelend
  • Externaliseren
82
Q

Wat zijn kenmerken van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Gevoelig voor kritiek en afwijzing
  • Laag zelfbeeld
  • Geremd
  • Wel verlangen naar contact
83
Q

Wat zijn kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Laag zelfbeeld
  • Aanklampend
  • Verdraagt zelfstandigheid niet
  • Beperkte meningsvorming
  • Onderdanig
  • Ongelijkwaardige relaties
84
Q

Wat zijn kenmerken van een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis?

A
  • Controle
  • Precies, voorspelbaar
  • Rigide in opvattingen en eisen
  • Gedetailleerd
  • Ingeperkt
85
Q

Wat is de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen?

A

10%

86
Q

Wat voor behandeling bij een persoonlijkheidsstoornis?

A

Psychotherapie: ‘limited reparenting’
Medicatie: alleen ter ondersteuning

87
Q

Hoe kun je het beste omgaan met mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A

Wees waakzaam en begrens

88
Q

Hoe kun je het beste omgaan met mensen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis?

A

Geef waar mogelijk ruimte aan de grootheid; begrens

89
Q

Hoe kun je het beste omgaan met mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis?

A

Wees helder, consistent, betrouwbaar; begrens

90
Q

Hoe kun je het beste omgaan met mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis?

A

Wees geen redder; begrens

91
Q

Wat zijn kenmerken van een unipolaire depressie?

A
  • Stemmingsverandering in dezelfde richting
  • Samenhangend met stressvolle ervaringen
  • Symptomen van angst en agitatie
  • Meestal niet-familiair (75%)
92
Q

Wat zijn kenmerken van een bipolaire depressie?

A
  • Depressie met manische (tegenovergestelde) perioden
  • Vaak reeds op jonge leeftijd
  • Meestal familiair; polymorfismen in verschillende genen
93
Q

Wat is de monoamine hypothese voor depressie?

A

Depressie ontstaat door een verminderde functie van noradrenerge en serotonerge neuronen in sommige hersenengebieden

94
Q

Wat voor middel is maclobemide?

A

Een MAO-remmer

95
Q

Noem drie TCA’s

A

Maprotiline
Desipramine
Nortryptiline

96
Q

Noem drie SSRI’s?

A

Fluoxetine
Sertraline
Paroxetine

97
Q

Noem drie atypische antidepressiva

A

Mitrazapine
Mianserine
Trazodon

98
Q

Wat is de antidepressieve werking van MAO-remmers en TCA’s?

A

De vermindering van beta-receptoren in de synaptische spleet bij langdurig gebruik.

99
Q

Hoe werken TCA’s?

A

Deze medicijnen remmen de heropname van serotonine en norepinefrine, waardoor de concentratie van deze neurotransmitters in de synaptische spleet (de ruimte tussen zenuwcellen) toeneemt. Dit verhoogt hun beschikbaarheid om de post-synaptische receptoren te activeren.

100
Q

Hoe werken MAO-remmers?

A

Deze medicijnen remmen het enzym monoamineoxidase, dat verantwoordelijk is voor de afbraak van serotonine, norepinefrine en dopamine. Dit leidt tot een verhoogde concentratie van deze neurotransmitters in de hersenen.

101
Q

Wat zijn bijwerkingen van de remming van NA heropname?

A

Tremoren (cerebellum)
Tachycardie (hersenstam)
Hypertensie (hersenstam)

102
Q

Wat zijn bijwerkingen van de remming van serotonine heropname?

A
  • Gastro-intestinale stoornissen (maag-darmkanaal)
  • Anorexia (hypothalamus)
  • Misselijkheid/braken (area postrema hersenstam)
  • Libido verlies (hersenstam)
  • Slaapstoornissen (slaapcentrum hersenstam)
  • Verminderde/vertraagde bloedstolling
    Hippocampus
103
Q

Wat zijn type 2 bijwerkingen van antidepressiva?

A
  • Orthostatische hypotensie
  • Visusstoornis
  • Mictiestoornis
  • Constipatie
  • Droge mond
    Centraal:
  • Sedatie
  • Gewichtstoename
  • Libidoverlies
  • Verwardheid
  • Agitatie
104
Q

Wat is een belangrijke bijwerking van MAO-remmers?

A

Remt afbraak van tyramine waardoor je noradrenerge bijwerkingen kunt krijgen zoals hypertensie. Hierdoor strict dieet nodig.

105
Q

Wat doet lithium?

A

Moduleert GABA balans
Verhoogt serotonine transmissie
Antipsychotisch effect op dopamine receptoren

106
Q

Noem drie anti-epileptica

A

v Carbamazepine
v Valproaat
v Lamotrogine

107
Q

Hoeveel procent van de bevolking maakt psychose mee?

A

3%

108
Q

Welke kenmerken vallen onder een psychose?

A

Wanen
Hallucinaties
Desorganisatie in het gedrag
Onsamenhangende spraak

109
Q

Wat is het verschil tussen wanen en hallucinaties?

A

Bij hallucinaties zie of hoor je dingen die er niet zijn. Bij wanen ben je overtuigd van niet kloppende ideeën.

110
Q

Wat is een erotomane waan?

A

Je denkt dat andere mensen verliefd op je zijn

111
Q

Wat is een grootheidswaan?

A

Je denkt dat een persoon bijvoorbeeld god is.

112
Q

Wat is een achtervolgingswaan?

A

Je voelt je bedreigd, je hebt het gevoel gestalkt te worden.

113
Q

Wat is een voorbeeld van een jaloersheidswaan?

A

Zeker weten dat je partner je bedriegt, ook als tegendeel wordt bewezen.

114
Q

Wat is een somatische waan?

A

Een bepaald lichaamsdeel hoort niet bij jou of je bent heel erg hypochondrisch

115
Q

Welke soort hallucinatie komt ook vaak voor zonder dat er sprake is van een psychose?

A

Akoestische hallucinatie

116
Q

Wat is een gustatoire hallucinatie?

A

Je proeft iets

117
Q

Wat is een olfactoire hallucinatie?

A

Je ruikt vervelende geuren

118
Q

Wat is een tactiele hallucinatie?

A

Het voelt of iemand constant aan je zit

119
Q

Wat zie je vaak bij onsamenhangende spraak bij psychoses?

A
  • Incoherentie
  • Onlogische verbanden
  • Ongewone associaties
  • Verzanden in verhaal
  • Tangentieel denken
  • Neologismen
  • Concretismen
  • Vetraging in het denken
  • Gedachtenstops
120
Q

Wat is tangentieel denken?

A

De ene zin heeft geen associatie met de vorige zin

121
Q

Wat zijn neologismen?

A

Nieuwe woorden bedenken

122
Q

Wat zijn concretismen?

A

Alles heel letterlijk nemen

123
Q

Wat is de dopamine hypothese bij psychoses?

A

Te hoog dopamine subcorticaal, limbisch en in de prefrontale cortex. Dit zorgt voor salience (te grote betekenis aan onbelangrijke gebeurtenis). Daarnaast te snelle gevolgtrekking waardoor gedacht wordt dat alles met elkaar verbonden is.

124
Q

Wat kun je observeren bij een conatieve functiestoornis?

A

Motoriek/mimiek kan vertraagd zijn

125
Q

Wat is een schizoaffectieve stoornis?

A

Psychose gaat in combinatie met dominante stemmingsfactoren, vaak in combinatie met schizofrenie en bipolaire stoornissen

126
Q

Hoe lang moet schizofrenie aanwezig zijn voor de diagnose?

A

Minstens 6 maanden

127
Q

Wat is een schizofreniforme stoornis?

A

Kortdurende schizofrenie

128
Q

Wat is een waanstoornis?

A

Stoornis met waandenkbeeld op de voorgrond. Het mag geen bizarre waan bevatten.

129
Q

Wat zijn de positieve symptomen?

A

Gestoord realiteitsbesef: wanen, hallucinaties
Cognitieve en psychomotorische desorganisatie: onsamenhangende spraak, chaotisch of katatoon gedrag.

130
Q

Wat zijn negatieve symptomen?

A

Vlak affect
Apathie
Spraakarmoede
Sociaal terugtrekgedrag

131
Q

Wat zijn dopaminerge bijwerkingen van antipsychotica?

A

Extrapiramidale verschijnselen (Parkinsonisme)
Hyperprolactinemie waardoor galactorroe en libidoverlies

132
Q

Wat zijn anti-noradrenerge bijwerkingen van antipsychotica?

A

Orthostatische hypotensie en sedatie

133
Q

Wat zijn anti-histaminerge bijwerkingen van antipsychotica?

A

Sedatie
Gewichtstoename wat kan leiden tot metabool syndroom

134
Q

Wat zijn anticholinerge bijwerkingen van antipsychotica?

A

Droge mond
Obstipatie
Wazig zien
Tachycardie
Transpireren
Misselijkheid
Geheugenstoornissen

135
Q

Wat is een metabool syndroom?

A

Het metabool syndroom is een verzameling van klachten rondom de stofwisseling. Het gaat om een combinatie van een verhoogd cholesterolgehalte, hoge bloeddruk, overgewicht (vooral toename bij de buik) en een hoge bloedsuikerspiegel.

136
Q

Wat zijn klassieke kenmerken voor het Maligne neurolepticasyndroom?

A

Hyperthermie
Rigiditeit
Verhoogde spiegels van creatinekinase
Tachycardie
Wisselende bloeddruk
Snelle oppervlakkige ademhaling
Bewustzijnsveranderingen

137
Q

Wat zijn twee ernstige bijwerkingen van anipsychotica?

A

Maligne neurolepticasyndroom
Agranulocytose (bij clozapine)

138
Q

Wat is een Agranulocytose (bij clozapine)?

A

Sterke verlaging leukocyten (gevaar is minder afweer)
Koude rillingen
Koorts
Keelpijn
Zweertjes
Icterus

139
Q

Welke drie clusters persoonlijkheidsstoornissen kennen we?

A

Type A: Excentriek
Type B: dramatisch
Type C: angstig

140
Q

Wat valt onder type A persoonlijkheidsstoornissen?

A

Paranoïde stoornissen: diepgaan en paranoïde patroon van wantrouwen en achterdocht

Schizotypische stoornissen: excentriek, angstig, wantrouwend en moeite met relaties

Schizoïde stoornissen: op zichzelf gedragen, geen behoefte aan relaties, geen seksuele interesse

141
Q

Wat valt onder type B persoonlijkheidsstoornissen?

A

Antisociale persoonlijkheidsstoornis: onverschillig, impulsief, agressief, roekeloos en liegen

Borderline: wisselend van gelukkig naar verdrietig, leeg gevoel en snel afwisselend relaties.

Theatrale/histrionische persoonlijkheidsstoornis: uitbundig, continu aandacht vragen

Narcistische persoonlijkheidsstoornis: alsof wereld om hen draait

142
Q

Wat valt onder type C persoonlijkheidsstoornissen?

A

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: afhankelijk gedragen en hebben advies nodig

Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis: perfectionistisch, ordelijk, behoefte aan controle, ook wel OCPS

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis: wantrouwend en verlegen, overgevoelig voor kritiek, op zichzelf, laag zelfbeeld, vermijden lichamelijk contact

143
Q

Wat zijn de vier basisemoties?

A

Boos
Blij
Bang
Bedroefd

144
Q

Wat zijn de kenmerken van een angststoornis?

A

Angst is niet reeël
Rampgedachte
Besef gepaard met schaamte
Lijdensdruk en/of disfunctioneren

145
Q

Wat is anticipatieangst?

A

Angst voordat het angstige speelt

146
Q

Wat is het verschil tussen een paniekaanval en paniekstoornis?

A

Stoornis komt de aanval plotseling en bij aanval op reactie van iets.

147
Q

Welke angststoornissen komen het meest frequent voor?

A

Sociale fobie en specifieke fobie

148
Q

Wat voor korte en lange termijn bij behandeling van angststoornissen?

A

Korte termijn: is behandelbaar
Lange termijn: snel terugval

149
Q

Welke vijf angststoornissen zijn er?

A

Agorafobie
Gegeneraliseerde angststoornis
Paniekstoornis
Sociale fobie
Specifieke fobie

150
Q

Wat is een agorafobie?

A

Gevoel van angst bij openbare situaties

151
Q

Wat is een gegeneraliseerde angststoornis?

A

Continu gevoel van angst en nervositeit

152
Q

Wat is een sociale fobie?

A

Grote angst voor sociale interacties en gebeurtenissen

152
Q

Wat is een specifieke fobie?

A

Onredelijke angsten bij een specifieke gebeurtenis

152
Q

Wat zijn bijkomende symptomen bij een angststoornis?

A

Hoofdpijn
Spieren vastzetten
Spierspanningsklachten
Niet in slaap kunnen komen

153
Q

Wanneer spreek je van een paniekstoornis?

A

Als de angst voor paniekaanvallen je leven gaat overnemen

154
Q

Wat zijn kenmerken van PTSS?

A

Herbeleving
Verandering in cognitie en stemming
Verandering in arousal
Vermijding
Duur is langer dan een maand, soms verlaat begin

155
Q

Waaruit bestaat de behandeling van een angststoornis?

A
  1. Medicatie:
    Benzo’s
    Niet bij OCS of PTSS

SSRI’s
Effect na 4-6 weken, vaak terugval na staken

  1. CGT
156
Q

Wat is het doel van CGT bij een angststoornis?

A

Corrigeren van rampgedachtes waardoor angst zal afnemen.

157
Q

Wat zijn de vijg G’s bij CGT?

A

Gedachten
Gevoel
Gedrag
Gevolg
Gebeurtenis

158
Q

Welke angststoornissen komen met name voor bij jongeren?

A

Gegeneraliseerde angststoornis
Specifieke fobieën
Seperatieangst

159
Q

Wat is de man vrouw verhouding van angststoornissen onder jongeren?

A

Vaker meisjes dan jongens, 2:1

160
Q

Met welke comorbiditeit gaat een angststoornis bij jongeren vaak gepaard?

A

Mogelijke voorloper depressie op volwassen leeftijd
Andere angststoornis
Verslaving
Gedragsstoornis

161
Q

Gevolgen van een angststoornis zijn..

A

Hoger risico op uitval op school
Onderpresteren
Risico op problemen in werkleven

162
Q

Wanneer spreek je van paniekstoornis?

A

Recidiverende, onverwachte paniekaanvallen gedurende minstens één maand waar patiënt op anticipeert. Minstens vier symptomen moeten aanwezig zijn tijdens aanval.

163
Q

Wat betekent obsessief en wat compulsief in OCS?

A

Obsessief is dwanggedachten
Compulsief is dwanghandelingen

164
Q

Bij hoeveel jongeren komt OCS voor?

A

1%

165
Q

Welke typen van OCS zijn er?

A

Hoarding: spullen verzamelen
Body dismorphic disorder
Dermatillomanie

166
Q

Wat is de behandeling van OCS?

A

Gedragstherapie en exposure. Naast deze therapie kan ook medicatie worden voorgeschreven.

167
Q

Uit welke kernen bestaat de amygdala?

A

Basolaterale nucleus
Centrale nucleus
Laterale nucleus

168
Q

Wat voor rol speelt de centrale nucleus bij gevaar?

A

Speelt een rol bij acuut gevaar met duidelijke aanleiding in de omgeving of prikkels die duiden op gevaar.

169
Q

Wat voor rol speelt de BNST (bed nucelus of the stria terminalis) bij angst?

A

Algemene angst waar niet duidelijk een aanwijzing voor is.

170
Q

Waar in de hersenen komen de angst signalen aan na de amygdala om de echte angstrespons te mediëren?

A

Hypothalamus
Middenhersenen
Pons
Medulla

171
Q

Wat voor rol speelt CGT in het angst circuit?

A

Vanuit de prefrontale cortex, hippocampus en het ventrale striatum lopen ook inhiberende paden naar de centrale nucleus. CGT versterkt deze remming.

172
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgt de laterale hypothalamus bij de angstrespons?

A

Sympatische activatie: verhoogde bloeddruk, verhoogde hartslag, pupilverwijding

173
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgt de nervus vagus bij de angstrespons?

A

Parasympathicus activatie: broek plassen

174
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgt de parabrachiale kern bij de angstrespons?

A

Versnelde ademhaling

175
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgen de monoaminerge kernen/cholinerge kernen bij de angstrespons?

A

Verhoogde attentie/aandacht/arousal

176
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgt de nucleus reticularis bij de angstrespons?

A

Schrikreactie

177
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgen de trigeminus en facialis bij de angstrespons?

A

Gezichtsuitdrukking bij angst

178
Q

Voor welk fysiologisch effect zorgt de hypothalamus bij de angstrespons?

A

ACTH en uiteindelijk komt er cortisol vrij

179
Q

Wat is de eerste keus medicatie bij angststoornissen?

A

SSRI zoals bijv. fluoxetine

180
Q

Wat is het werkingsmechanisme van benzodiazepines?

A

Versterken van de inhibitoire werking van GABA

181
Q

Wat zie je farmacologisch bij mensen met een paniek of angststoornis bij benzodiazepines?

A

Verminderde dichtheid van benzodiazepine bindingsplaatsen in met name de prefrontale gebieden en de insula. De prefrontale cortex is minder in staat het angstcircuit te remmen. Deze mensen zijn ook minder gevoelig voor benzo’s.

182
Q

Wat moet je toedienen bij ademdepressie bij benzodiazepinen?

A

Flumazenil

183
Q

Wat zijn bijwerkingen van benzodiazepines door verhoogde GABA transmissie?

A

Sedatie
Spierrelaxatie (heupfracturen)
Afvlakking psychisch functioneren (depressie)

184
Q

Wat zijn onthoudingsverschijnselen van benzodiazepinen?

A

Angst
Vermoeidheid
Tremor
Zweten

185
Q

Wat zijn bijwerkingen en onthoudingsverschijnselen van buspiron?

A

Bijwerkingen:
Duizeligheid
Hoofdpijn
Misselijkheid

Onthouding is er niet want geen sedatie want geen affiniteit met GABA-A receptor.

186
Q

Wat is een nadeel van burspiron?

A

Duurt lang voordat het effectief is

187
Q

Waaraan moeten medicijnen voldoen om door de bloed-hersenbarrière heen te kunnen?

A

Klein en lipofiel zijn