Colleges week 4 Flashcards

1
Q

Wat is de gemiddelde onset van Parkinson?

A

70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Meer mannen of vrouwen met Parkinson?

A

Meer mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de pathologie achter Parkinson?

A

Verlies van dopamine producerende cellen in substantia nigra en verminderde opname door dopamine transporter. Ook vorming van Lewy bodies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij Parkinson zie je naast degeneratie van het dopaminerge systeem ook degeneratie van andere systemen. Wat voor gevolg heeft de degeneratie van het serotonerge systeem?

A

Gevolgen voor angst, stemming en impulscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij Parkinson zie je naast degeneratie van het dopaminerge systeem ook degeneratie van andere systemen. Wat voor gevolg heeft de degeneratie van het noradrenerge systeem?

A

Gevolgen voor stemming en impulscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij Parkinson zie je naast degeneratie van het dopaminerge systeem ook degeneratie van andere systemen. Wat voor gevolg heeft de degeneratie van het cholinerge systeem?

A

cognitie / vigilantie / waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn risicofactoren voor impulscontrolestoornissen bij Parkinson?

A

Gebruik van dopamine agonisten (meer dan levodopa)
Early-onset
Depressie
VG van impulscontroleproblemen
Alcoholmisbruik
Impulsiviteit in karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de behandeling van een impulscontrolsesysteem?

A

Uitleg en gedragsadviezen
Aanpassen dopaminerge medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een voordeel van dopamine agonisten bij parkinson ten opzichte van levodpa?

A

Dopamine agonisten hebben een lange halfwaardetijd. Levodopa heeft een korte halfwaardetijd waardoor je het vaak moet nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is punding?

A

Komt voor bij met name Parkinson dementie. Mensen zijn bezig met iets wat ze altijd al heel leuk vonden maar dan nu in het extreem zonder rem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het dopamine dysregulatie syndroom?

A

Anticiperen op de ‘off’ door meer dopamine te nemen waardoor ze ontremd raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de definitie van dementie?

A

Verworven stoornis in het denkvermogen. Interferentie in het dagelijks leven. Betrokkenheid van ten minste twee cognitieve domeinen:
- Aandacht
- Geheugen
- Uitvoerende (‘executieve’) functies
- Visueel ruimtelijke functies
- Taal
- Praxis
- Gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel mensen met dementie in NL?

A

300.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel mensen krijgen dementie?

A

1:4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de duurste ziekte in NL?

A

Alzheimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke drie categoriën kun je het ontwikkelen van dementie indelen?

A
  1. SCD
  2. MCI
  3. Dementie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is SCD?

A

Subjective cognitive impairment. Zelf merk je dat er iets aan de hand is maar testen kunnen het nog niet objectiveren. Grotere kans op dementie ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is MCI?

A

Mild cognitive impairment. Je kunt de denkstoornis vaststellen (vaak in 1 categorie) maar er is nog geen dementie. Kan is 50% voor ontwikkelen dementie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor neurologisch onderzoek bij dementie?

A
  • Visus en oogvolgbewegingen
  • Spraakproductie
  • Parkinsonisme
  • Looppatroon
  • Primitieve reflexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar wijzen hoge reflexen op?

A

Dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de vier meest voorkomende vormen van dementie?

A

Alzheimer
Vasculaire dementie
Lewy body
Fronto-temporale dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is RBD?

A

Rem sleep behavioral disorder, is vroeg teken van Parkinson of Lewy Body

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een verschil in voorkomen van de verschillende typen dementie voor <65 en >65?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ouder dan 65 jaar: x% klassiek- x%atypisch
* Jonger dan 65 jaar: x% klassiek-x% atypisch

A

Ouder dan 65 jaar: 94% klassiek-6% atypisch
* Jonger dan 65 jaar: 66% klassiek-33% atypisch

25
Wat zijn vroege verschijnselen van Alzheimer?
* Klachten die het zelfstandig functioneren nog niet beïnvloeden * Moeite met opslaan van nieuwe (complexe) informatie * Meer moeten opschrijven * Vergeten * Prikkelbaarheid * Stiller * Onzekerheid
26
Wat zijn drie varianten van Alzheimer?
Posterior cortical atrophy (PCA): moeite met zien, de weg vinden, voorwerpen pakken Logopene variant: moeite op woorden te komen Frontale/dysexecutieve variant: moeite met plannen en organiseren, veranderd gedrag
27
Waarmee begint Alzheimer meestal?
Met episodische geheugenstoornis. Later in meerdere cognitieve domeinen en neuropsychiatrische verschijnselen. Motorisch pas in eindfase.
28
Hoeveel procent is Alzheimer erfelijk?
<1% erfelijk, autosomaal dominant
29
Wat is de belangrijkste risicofactor voor Alzheimer?
Leeftijd
30
Wat zie je bij een patiënt met een vasculaire Alzheimer?
Het zit vaak subcorticaal waardoor cognitief vermogen blijft maar wel trager. Ook traagheid in motoriek in vooral onderste lichaamshelft. Ook apathie, emotionele labiliteit en overzichtsverlies.
31
Wat zie je bij frontotemporale dementie?
Gedragsveranderingen staan voorop * Impulsiviteit, ontremming, agressie, apathie, verminderde empathie/inzicht, verslavingsgedrag. Mensen hebben slecht ziekte-inzicht. Cognitie vaak gespaard.
32
Welke eiwitten zijn betrokken bij fronto-temporale dementie
Tau TDP43 FUS
33
Wat zie je vooral bij fronto-temporale dementie in de prefrontale cortex?
Gedragsveranderingen
34
Wat zie je vooral bij fronto-temporale dementie in de temporale cortex?
Taalvarianten 1. Semantisch (begrip taal) 2. Afasie (spraak productie)
35
Welke testen specifiek bij fronto-temporale dementie?
Sociale testen met bijv moreel dilemma. Verlies van empathie zichtbaar maken.
36
Hoeveel procent is erfelijk bij fronto-temporale dementie?
20-25% autosomaal dominant
37
Wat zijn de kenmerken van Lewy Body dementie?
Dementie met parkinsonisme, hallucinaties, REM-slaapstoornis, fluctuaties (tijdens gesprek aandacht weg voor een tijd)
38
Om welk eiwit gaat het bij Lewy body en Parkinson?
Alpha synucleïne eiwit. Bij Parkinson in specifieke delen die motorische klachten geven. Bij Lewy Body overal.
39
Wat zijn typische hallucinaties bij Lewy body dementie?
Visuele hallucinaties van dieren/mensen in de kamer of gevoel hebben dat er iemand naast je staat
40
Met welke diagnostische test kun je Alzheimer het beste zien?
pTau/amlyoïd ratio uit liquor. Als amlyoïd stapelt in hersenen is het lager in liquor. Als tau stapelt is is het hoger in liquor.
41
Wat zie je aan het amlyoïd bij neurodegeneratie en wat zegt het over het beloop?
Het is al heel vroeg detecteerbaar maar zegt niks over hoe snel het gaat
42
Wat zijn de diagnostische criteria van fronto-temportale dementie?
Functionele achteruitgang Neuroimaging afwijkingen
43
Welke scan kun je specifiek nog doen bij Lewy Body dementie?
DAT SPECT scan: dopamine transporter scan. Dit ook te zien bij Parkinson maar wel te gebruiken bij onderscheiden Alzheimer en Lewy Body want dit is niet te zien bij Alzheimer.
44
Wat kun je op een EEG zien bij DLB, Alzheimer en FTD?
DLB: vroeg al vertraagd Alzheimer: pas later vertraagd FTD: geen EEG afwijkingen
45
Wat maakt dementie diagnostiek zo lastig?
Mismatch tussen pathologie en ernst symptomen
46
Wanneer spreek je van een somatische symptoomstoornis volgens de DSM-5?
1) Somatische klachten PLUS 2) Abnormale gedachten, gevoelens, en gedrag, ONGEACHT of de somatische klachten gepaard gaan met een gediagnosticeerde lichamelijke ziekte.
47
Wanneer spreek je van een ziekteangststoornis volgens de DSM-5?
1.Preoccupatie met een ernstige ziekte. 2.Lichamelijke klachten zijn niet aanwezig, de preoccupatie is duidelijk excessief of disproportioneel. 3.Er is een hoge mate van angst over de gezondheid, 4.De betrokkene vertoont excessief gezondheids gerelateerd gedrag of maladaptieve vermijding 5.De preoccupatie is minstens zes maanden aanwezig 6.De ziekte gerelateerde preoccupatie kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals een somatisch-symtoomstoornis, een morfodysfore stoornis, een obsessieve-compulsieve stoornis of een waanstoornis, somatische type.
48
Welke drie systemen spelen een rol bij de stress reactie?
Hormonale stress respons: HPA-as Autonome stress respons Immuun stress respons: hoe heftig je reageert
49
Wat voor behandeling bij somatische symptoomstoornis?
. Psycho-educatie over de interactie lichaam en geest : stress-concept . Cognitieve gedragstherapie volgens het gevolgenmodel . Revalidatie . Psychomotore fysiotherapie . Antidepressiva, bij pijnstoornissen
50
Wat zijn de complicaties van eetstoornissen?
Ernstige ondervoeding, het refeeding syndroom en complicaties bij het gebruik van braken en laxantia, zoals dehydratie en dekaliemisatie.
50
Hoe kun je screenen op eetstoornissen?
De ESP en de SCOFF zijn screenende vragenlijsten. Let op, dus niet voor diagnostiek.
51
Wat is de prevalentie van boulimia nervosa en anorexia nervosa in Nederland per 100.000 jonge vrouwen tussen de 15 en 29 per jaar.
De prevalentie van boulimia nervosa en anorexia nervosa in Nederland wordt geschat op 1500 en 370 per 100.000 jonge vrouwen tussen de 15 en 29 per jaar.
52
Waar duidt lanugobeharing op?
Dat het ondergewicht al langer bestaat
53
Wat zijn tekenen van een wernicke-encefalopathie?
* Desoriëntatie * Verminderde alertheid * Onverschilligheid * Loopstoornis * Gestoorde oogvolgbewegingen
54
Waaruit bestaat aanvullend onderzoek bij eetstoornissen?
Aanvullend onderzoek bestaat uit laboratorium onderzoek (kalium, calcium, magnesium, fosfaat, glucose), urineonderzoek en een ECG voor ritme- of geleidingsstoornissen.
55
Wat is het refeeding syndroom?
Het refeeding syndroom kan optreden bij ondervoede patiënten tijdens het herstarten van de inname van koolhydraten. Het syndroom kenmerkt zich door een verlaagde elektrolytenconcentratie in het plasma, waarvan hypofosfatemie het vaakst voorkomt. Het pathofysiologisch mechanisme bestaat uit een stijging van de insulinewaarde, waardoor er verschuiving plaatsvindt van fosfaat, kalium en magnesium naar het extracellulaire milieu, vochtretentie en een relatief tekort aan vitamine B1.
56
Wat is de incidentie van hypofosfatemie bij herstarten van voeding bij anorexia?
14%
57
De dichtheid van de dopamine D1- en D2-receptoren is het hoogst in:
Het striatum
58