Thema 9 onderzoek Flashcards
Onderzoek
Om goed te kunnen begrijpen hoe arbeid en gezondheid elkaar beïnvloeden en om hier actief en effectief op in te kunnen spelen, is onderzoek cruciaal. In de afgelopen decennia is er veel onderzoek verricht naar belangrijke theorieën binnen de arbeids- en organisatiepsychologie. Dit heeft belangrijke inzichten en bruikbare modellen opgeleverd om gezondheid op de werkvloer te optimaliseren.
Echter, elk onderzoek moet goed geïnterpreteerd worden op basis van de sterke en zwakke methodologische aspecten van de onderzoeksopzet. Zo kunnen er nooit causale interpretaties ontleend worden aan eenmalig vragenlijstonderzoek. Ook kan het voorkomen dat bepaalde relaties eigenlijk door een derde variabele verklaard worden. In dit thema leer je hier meer over.
Het begrijpen van de determinanten van gezondheid is één aspect van onderzoek. Het is vervolgens de kunst om deze determinanten te vertalen naar effectieve interventieprogramma’s om gezondheid te bevorderen. Hierbij moet natuurlijk ook getoetst worden of deze aanpak zijn vruchten afwerpt.
Interventie- en designwetenschap richten zich op het ontwikkelen, implementeren en evalueren van interventies. Ook hierbij zijn verschillende methoden te onderscheiden, waarbij elke methodiek zijn voor- en nadelen kent.
onderzoeksontwerp en methoden
In de afgelopen decennia is er veel onderzoek gedaan naar belangrijke theorieën binnen de arbeids- en organisatiepsychologie. Dit heeft belangrijke inzichten en bruikbare modellen opgeleverd om gezondheid op de werkvloer te optimaliseren. Maar elk onderzoek moet goed geïnterpreteerd worden op basis van de sterke en zwakke methodologische aspecten van de onderzoeksopzet.
In deze studietaak komen vier veelvoorkomende onderzoeksontwerpen aan bod, namelijk 1) cross-sectioneel onderzoek, 2) longitudinaal onderzoek, 3) dagboekonderzoek en 4) experimenteel onderzoek.
Let wel, deze methoden zijn vooral gericht op het verzamelen van grote hoeveelheden (vooral kwantitatieve) data. Hoewel deze data veel informatie geven, kan deze manier van dataverzameling een beperking zijn en geven deze methoden minder inzicht in de diepgaandere individuele beleving achter bepaalde onderzoeksvragen. Hiervoor zijn kwalitatieve methoden, zoals diepte-interviews of focusgroepen, meer geschikt. Deze komen niet aan bod in deze studietaak.
Een ander aspect bij deze methoden is dat de meetinstrumenten meestal berusten op subjectieve ervaringen. Bij vragen rondom bijvoorbeeld werkdruk is het belangrijk om te bepalen of de subjectieve ervaring van werkdruk ook aansluit bij de objectieve werkdruk (dat wil zeggen, het aantal toebedeelde taken). Als deze niet overeenkomen heeft dit natuurlijk andere implicaties dan als deze wel overeenkomen.
Tot slot kan het voorkomen dat bepaalde relaties eigenlijk door een derde variabele verklaard kunnen worden. Bijvoorbeeld, mensen die hoge werkdruk ervaren, maken veel fouten. Maar, het is goed mogelijk dat deze relatie vooral geldt voor stressgevoelige mensen. Het is belangrijk de invloed van zulke derde variabelen in kaart te brengen. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld bepaalde trainingen effectiever ingezet worden.
Er zijn verschillende kwantitatieve onderzoeksontwerpen om verbanden tussen twee variabelen te toetsen. Noem de vier belangrijkste kwantitatieve onderzoeksontwerpen, benoem hiervan de sterke en de zwakke punten, en geef een voorbeeld waarbij dit ontwerp toegepast kan worden.
1 crossectioneel
2 longtidunaal
3 dagboekonderzoek
4 experimenteel onderzoek
cross-sectioneel onderzoek
+
- relatief snel uit te voeren
- geschikt voor vaststellen prevalentie gezondheids-probleem binnen organisatie op specifiek moment
-
-geschikt voor theorievorming - geen uitspraken over causaliteit
- moment-opname: kan verkeerd beeld geven van werkelijkheid (uitkomsten kunnen fluctueren)
toepassing;
- verkrijgen van een indicatie van ervaren werkdruk of arbeids-tevredenheid binnen organisatie
- bepalen of een interventie nodig is
longtidunaal onderzoek
+
- kan causale verbanden toetsen (mist goed uitgevoerd)
- geschikt voor theorie-bevestiging - tijdsintensief
-
- relatief moeilijk uit te voeren (model en tijdsinterval moeten zorgvuldig uitgekozen worden)
- drop-out vormt bedreiging voor de validiteit
Toepassing;
- bepalen welke werkstressoren veroorzaker zijn van gezondheids-klachten op termijn om op basis hiervan een doelgerichte interventie te ontwikkelen
dagboekonderzoek
+
- kan fluctuaties in emoties, gedachten of gedragingen goed in kaart brengen die met ander typen onderzoek niet gemeten kunnen worden
- minder last van cognitieve herinterpretatie
- data-verzameling in de natuurlijke omgeving
-
- maakt grote inbreuk op het dagelijkse leven van de deelnemer
- maar een beperkt aantal concepten kan gemeten worden
Toepassing;
- ervaren stress en emoties in kaart brengen direct na negatieve interactie op het werk (zoals boze of dreigende cliënten); geeft waarschijnlijk dynamischer en beter beeld dan onderzoek waarbij herinterpretatie mogelijk is door te groot tijdsinterval
experimenteel onderzoek
+
-relatief hoge interne validiteit
- kan causale verbanden veronderstellen (mits goed ontwerp)
-
- lagere externe validiteit (van laboratorium-onderzoek)
- geen goede afspiegeling dynamiek van het echte leven
- Een veldexperiment heeft grotere externe validiteit, maar moeilijker controle op externe variabelen en meer risico op meetfouten.
Toepassing;
- in een laboratorium de effecten van vermoeidheid op taakuitvoering toetsen
- binnen bedrijf effectiviteit van interventie-programma testen, waarbij deel werknemers geen interventie krijgt en ander deel wel
Wat zijn de drie belangrijkste criteria voor longitudinaal onderzoek en waarom zijn deze belangrijk?
Onderzoeksmodel
Als het onderzoeksmodel niet zorgvuldig gekozen wordt, biedt een longitudinaal onderzoek geen duidelijke meerwaarde boven een cross-sectioneel onderzoek. Bij een compleet paneldesign worden de vooronderstelde onafhankelijke en afhankelijk variabelen op meerdere tijdstippen met dezelfde meetinstrumenten bij dezelfde personen gemeten. Op deze manier kan getoetst worden of er sprake is van de vooronderstelde causale relatie, een omgekeerde causale relatie, een reciproque relatie of geen relatie.
Tijdsinterval
De tijdsintervallen tussen metingen moeten van adequate lengte zijn en onderbouwd worden met methodologische, theoretische en/of praktische aannames. Het niet goed kunnen bepalen van een tijdsinterval kan de betrouwbaarheid van het onderzoek ernstig verstoren. Bijvoorbeeld, het is niet zinvol om maandelijks een meting te doen naar determinanten van verzuim als het verzuimpercentage 2 procent op jaarbasis is, terwijl dit wel zinvol kan zijn bij een verzuimpercentage van 20 procent op jaarbasis. Daarnaast moet er bij de keuze van het tijdsinterval rekening gehouden worden met mogelijke storende factoren binnen longitudinaal onderzoek.
Steekproef
Het is belangrijk dat de onderzochte steekproef representatief is. Om dit te controleren is van belang om te toetsen of er een selectieve non-respons is. Bijvoorbeeld, bij onderzoek naar gezondheidsklachten kan het zijn dat juist mensen met veel klachten uitvallen over de tijd, waardoor vooral gegevens van gezonde medewerkers beschikbaar zijn (healthy-workereffect). Het kan ook zo zijn dat juist alleen mensen met klachten gehoor geven aan een onderzoek, waardoor een situatie negatiever lijkt dan deze mogelijk is.
Bij het uitvoeren van onderzoek op de werkvloer is er naast het meten van subjectieve stressoren steeds meer aandacht voor het meten van objectieve stressoren. Metingen van objectieve stressoren zijn over het algemeen weinig afhankelijk van cognitieve en emotionele verwerking, en kunnen bijvoorbeeld verkregen worden via deskundigenoordelen, documentaties en fysiologische metingen. Metingen van subjectieve stressoren zijn wel afhankelijk van cognitieve en emotionele verwerking en worden meestal via vragenlijstonderzoek gemeten.
Stel, binnen een afdeling zijn er klachten over pestgedrag. Het is belangrijk dat dit aangepakt wordt. Het hoofd van de afdeling wil een onderzoek uitvoeren waarbij er naast een vragenlijstonderzoek ook een objectieve meting plaatsvindt. Hiervoor wordt een observator ingezet.
Welke meerwaarde heeft het meten van objectieve stressoren naast het meten van subjectieve stressoren? Welke meerwaarde kan een observator hebben bij het meten van pestgedrag?
Met het meten van objectieve stressoren kun je het probleem vanuit een andere invalshoek bekijken en nagaan in hoeverre een ervaren probleem overeenkomt met een ojectieve meting. Bij het gebruik van subjectieve methoden alleen is er het gevaar van de ‘triviality trap’, waarbij al snel relaties gevonden worden omdat de gemeten concepten overlappen of op eenzelfde manier gemeten worden. Het gebruik van zowel objectieve als subjectieve methoden geeft een beter beeld over de juiste te nemen interventie.
Voor het meten van pestgedrag op het werk kan een onafhankelijke observator bijhouden hoe vaak een specifiek pestgedrag voorkomt. Hiermee kan getoetst worden hoe de werkdynamiek onder collega’s is en hoe deze overeenkomt met de gerapporteerde problemen. Op basis hiervan kan een gerichte en effectieve interventie ontwikkeld worden.
Wat zijn mogelijke problemen bij het meten van pestgedrag door middel van objectieve methoden? Welke meetproblemen zijn er bij het inzetten van een observator?
Het is moeilijk om een valide meetinstrument te ontwikkelen bij een complex sociaal construct zoals pesten. Om pestgedrag goed te kunnen meten, moet duidelijk gespecificeerd zijn wat onder pestgedrag verstaan wordt en dat is moeilijk (zie ook thema 7). Vaak zijn het subtiele gedragingen die in een bepaalde context plaatsvinden. Wat volgens een objectief meetinstrument niet als pesten wordt gecodeerd, kan wel pestgedrag zijn.
Stel, de observator rapporteert op basis van verschillende geobserveerde negatieve gedragingen dat er inderdaad gepest wordt. Wat is dan een goede vervolgstap? En wat als de observator geen pestgedrag rapporteert?
Als de observatie en de subjectieve rapportage overeenkomen, is het duidelijk dat de gerapporteerde klachten gegrond zijn en dient de stressor weggehaald te worden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat een team uit elkaar gehaald wordt en sommige collega’s herplaatst worden naar een andere afdeling.
Als de observatie en de subjectieve rapportage niet overeenkomen, wil dat niet zeggen dat er geen probleem is. Het is mogelijk dat sommige collega’s pestgedrag ervaren terwijl dit misschien niet aan de orde is. Verdere uitdieping van het probleem is dan nodig. Als blijkt dat het vooral de perceptie vanuit de werknemer is, kan een coachingstraject een mogelijke vervolgstap zijn.
Binnen de A&G-psychologie komt het vaak door dat een derde variabele de relatie tussen twee onderzoeksvariabelen beïnvloedt. Als onderzoeker moet je deze invloeden goed begrijpen om alternatieve verklaringen uit te sluiten en om foute conclusies te voorkomen.
Benoem de drie belangrijkste manieren waarop een derde variabele de te onderzoeken relatie kan beïnvloeden en geef van elk een voorbeeld.
*Derde-variabeleprobleem
De relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele wordt verklaard door een derde variabele. Bijvoorbeeld, een gevonden relatie tussen werkstress en ziekteverzuim kan een vertekend beeld zijn als deze relatie tijdens een reorganisatie gemeten is. De reorganisatie zelf kan namelijk een voorspeller zijn van zowel werkstress als ziekteverzuim, wat de gevonden relatie verklaart.
*Moderatoreffect
De relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele is afhankelijk van de waarde van een derde variabele. Bijvoorbeeld, een trainingprogramma om prestaties te verbeteren werkt alleen bij medewerkers met een hoge werkmotivatie, maar niet bij medewerkers met een lage werkmotivatie.
*Mediatoreffect
De onafhankelijke variabele heeft invloed of de afhankelijke variabele via een derde variabele. Bijvoorbeeld: De relatie tussen mate van privéstressoren en tevredenheid met werk wordt gemedieerd door werkprestaties. Dat wil zeggen dat een hogere mate van privéstressoren leidt tot lagere werkprestaties, wat op zijn beurt weer de werktevredenheid beïnvloedt.
cross-sectioneel onderzoek
het meeste onderzoek bij A&G psycholoigie betreft cross-sectioneel of dwarssnede onderzoek: er wordt op 1 moment in de tijd ahv een vragenlijst metingen verricht bij een groep van werknemers.
Gegevens kunnen met elkaar in verband gebracht worden, als ook de prevalentie van bepaalde aspecten maar geen oorzaak gevolg oftewel causaliteit. Ook is een werksituatie eerder een film dan een momentopname. de ordening van fenomenen in de tijd heb je niet.
longtidunaal onderzoek
meer dan 1 meting op verschillende tijdstippen bij dezelfde werknemers.
In en panelstudie wordt dezelfde groep minstens 2x ondervraagd, waarbij gebruik wordt gemaakt van dezelfde variabelen met dezelfde meetinstrumenten.
Een principe van longtidunaal onderzoek is dat tijdsintervallen zo dienen opgesteld te worden dat een variabele x in ieder geval de tijd heeft om variabele y te beïnvloeden.
Tijdsintervallen dienen verder rekening te houden met tussentijdse veranderingen of verstorende factoren die de te onderzoeken relatie kunnen beïnvloeden. Onderzoekers dienen de lengte van tijdsintervallen zo veel mogelijk te bepalen aan de hand van de veronderstelde onstaansgeschiedenis van de processen die ze bestuderen.
Dormann en Griffin (2015) beargumenteren dat de optimale tijdspanne tussen 2 metingen afhankelijk is van de stabiliteit van de constructen die worden onderzocht en dat de optimale tijdsperiode tussen 2 metingen in een paneldesign meestal relatief kort is. Zij pleiten eerder voor shortidunaal.
Storende factoren in longtidunaal onderzoek zijn;
*tussentijds voorval
*rijping of groei, verandering in de afhankelijke variabele
*testeffect: vragn op T1 hebben mensen doen nadenken of aangezset tot bepaald gedrag
*instrumentatie: moet dezelfde zijn op T1 en T2 zodat resultaten niet daaraan kunnen liggen
*selectie en statistische regressie: regressie naar het gemiddelde van de groep als geheel
*uitval
*niet representatieve steekproeven
causaliteit 3 voorwaarden
*statistisch verband tussen de afh en onafh variabele
*de oorzakelijke variabele gaat in tijd vooraf aan de uitkomst variabele
*er is geen derde variabele die het effect veroorzaakt
crosssectioneel onderzoek voldoet in ieder geval niet aan de tweede eis, daarom kunnen causale relaties beter onderzocht worden met longtidunaal onderzoek.
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen 3 soorten causale relaties:
*gewone causale relaties: x heeft effect op variabele y
*omgekeerde causale relaties; y beïnvloedt x
*reciproque causaliteit; x en y beïnvloeden elkaar wederzijds
steekproeven
het is altijd van belang de onderzochte steekproef goed te beschrijven. Bij non-response is het tevens belangrijk om te onderzoeken of er bepaalde selectie-effecten zijn opgetreden.
Het grote probleem van selectiviteit is dat onderzoeksresultaten mogelijk niet representatief zijn voor de totale populatie van werknemers en dus niet meer gegeneralisseerd kunnnen worden.
Voorbeeld: in een longtidunaal onderzoek naar vermoeidheid met 3 metingen zou men kunnen nagaan of deelnemers die wel meedoen op T1, maar niet T2 en T3, op T1 hoger scoren op vermoeidheid dan werknemers die aan alle metingen meedoen. Als dit het geval is, dan is er sprake van een selectie-effect: het healthy worker effect.
dagboekonderzoeken
-signal-contingent methodes of experiences-mapling zijn methodes waarbij respondenten gevraagd wordt een korte vragenlijst in te vullen wanneer ze daarvoor een signaal ontvangen
-event-contingent methodes: elke keer als een van tevoren bepaalde situatie zich voordoet dient de respondent een korte vragenlijst in te vullen.
-interval-contigent methodes of dagelijkse dagboeken worden gebruikt om op 1 of meerdere vaste tijdstippen per dag een vragenlijst af te nemen die niet gerelateerd is aan specifieke gebeurtenissen van die dag.
Een nadeel van dagboek onderzoek is dat het een grote inbreuk maakt op het dagelijkse leven van en deelnemer, vooral wanneer er op meerdere tijdstippen per dag wordt gemeten.
experimenteel onderzoek
een experiment is een wetenschappelijk onderzoek waarbij een onderzoeker onder gecontroleerde omstandigheden tenminste 1 onafhankelijke variabele manipuleert en nagaat wat het effect is van deze variable op een afhankelijke variabele
randomisatie is theoretisch gezien de enige manier om te controleren voor alle mogelijke externe variabelen.
Bij veldexperimenten is randomisatie in de regel niet mogelijk, men spreekt dan van een quasi-experiment.
een externe variabele kan ook expliciet mee opgenomen worden in het onderzoeksontwerp of men kan kiezen voor matching waarbij men vergelijkbare deelnemers selecteert voor de verschillende experimentele condities.
Het sterke punt van laboratoriumexperimenten is de relatief hoge interne validiteit doordat het onderzoek wordt verricht onder streng gecontroleerde condities.
Het zwakke punt is de “probably the lack of strength of independent variables’ De externe validiteit of generaliseerbaarheid. Dit wordt aangeduid met de term ecologische validiteit.
maximalisatie van de systematische variantie
het maximaliseren van de experimentele variantie in de afhankelijke variabele, veroorzaakt door de onafhankelijke variabele.
Het onderzoek moet dus zo opgezet worden dat de experimentele condities zo verschilend mogelijk zijn.
minimalisatie van de foutenvariantie
foutenvariantie is de variabiliteit in variabelen tengevolge van willekeurige fluctuaties. Bij de minimalisering van de foutenvarianties gaat het om 2 zaken:
*reductie van meetfouten door gebruik te aken van gecontroleerde condities
*vergroting van de betrouwbaarheid van meetinstrumenten
objectieve en subjectieve benaderingen
objectieve stressor is geen voor werp van cognitieve of emotionele verwerking
subjectieve stressor is wel voorwerp van cognitieve of emotionele verwerking
Om te kunnen spreken van objectieve stressoren wordt gekeken naar een fictieve gemiddelde persoon. Wanneer deze persoon geacht wordt bvb een werkkenmerk als stressvol te beleven, dan is er sprake van een objectieve stressor. Die objectieve stressor is dan potentieel, maar niet per definitie stressvol. Hij moet eerst worden waargenomen voordat deze een psychologisch effect kan hebben op een individuele werknemer. Weknemers hoeven zich niet altijd bewust te zijn van een objectieve stressor, in bepaalde beroepen is het zelfs heel functioneel om het stressvolle karakter van het werk niet doorlopend waar te nemen.
In het algemeen geldt dat stress vooral optreedr wanneer men zich realiseer dat de taakeisen de eigen vaardigheden te boven gaan. Het stressperceptiemodel.
Het is inhoudelijk belangrijk om na te gaan hoe de objectieve werkomgeving van invloed is op de perceptie ervan.. De methodische reden om objectieve indicatoren te gebruiken heeft te maken met het probleem dat er triviale correlaties kunnen optreden tussen subjectieve indicatoren van arbeid en gezondheid. Enkel met objectieve meetinstrumenten kan men vrmijden om zulke (soms triviale) verbanden te gaan duiden, ook wel triviality trap
De praktische reden om onderzoek te doen naar objectieve stressoren in de werkomgeving is dat onderzoekers en organisaties vaak op grond van onderzoek de stressoren in het werk willen reduceren en hulpbronnen willen vergroten. Als een stressor zoals werkdruk slechts bestaat in de ogen van de werknemr (in the eyes of the beholder) en afhankelijk is van individuele waarnemeing en interpretatie van de situatie, is het niet nodig om de werkomgeving te veranderen. In dat geval kan het zinvol zijn om de percepties van het inidvidu te veranderen.
objectieve en subjectieve stressoren meten
In A&G psychologisch onderzoek wordt er doorgaans van uitgegaan dat subjectieve methoden verwijzen naar vragenlijsten die worden ingevuld door werknemers, terwijl objectieve methodes verwijzen naar beoordelingen door deskundigen, documentenanalyse en fysiologische metingen.
Voorbeelden van problemen bij subjectieve rapportages van werkstressoren en werkbeleving:
-meetfouten zoals gekend uit de klassieke testtheorie, bvb geneigdheid extreme antwoorden te geven of juist te vermijden en het schaalmidden als antwoord te kiezen, of het halo effect: de neiging om alle specifieke oordelen te laten beïnvloeden door de algemene indruk ervan.
-inhoudelijke overlap tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
-problemen met een derde variabele
-de invloed van persoonlijk welbevinden op de beoordeling van stressoren.
-‘demand characteristics’: kenmerken van het onderzoek die de deelnemers aanmoedigen om onderzoekers te rapporteren wat ze verondersteld te willen.
Objectieve metingen resulteren doorgaans in een onderschatting, en subjectieve metingen doorgaans in een overschatting van effecten. Samen geven ze een gedetaileerder en genuanceerder beeld van mogelijke relaties dan elk afzonderlijk.
Men kan ook informatie van triangulatie toepassen op de gegevens, dwz nagaan wat het verband is tussen theoretisch vergelijkbare concepten, die op verschillende manieren zijn geoperationaliseerd.
Derde variabelen
om te kunnen spreken van een causale relatie tussen 2 variabelen, mag de samenhang tussen deze variabelen niet te wijten zijn aan de invloed van een derde variabele. Onderzoekers moeten dus weten welke variabelen potentieel een rol kunnen spelen als derde variabele.
Voorbeeld: de persoonlijkheidstrek negatieve affectiviteit: mensen die hier hoog op score hebben de neiging om alles in hun omgeving en alles wat met hen gebeurt in een negatief licht te zien. Die neiging zal zich ook doen gelden bij het invullen van vragenlijsten of het geven van antwoorden tijdens een interview.
Deze variabele kan dus de sterkte van relaties tussen concepten beïnvloeden, maar dat is niet hetzelfde als zeggen dat negatieve affectiviteit deze relaties vertekent.
Een voorzichtige aanbeveling is om in A&G onderzoek altijd een vragenlijst op te nemen voor negatieve affectiviteit, op die manier kan men altijd empirisch nagaan wat de effecten ervan zijn en of relaties inderdaad wezenlijk veranderen als er voor negatieve affectiviteit wordt gecontroleerd.
mediatoreffecten
Er is sprake van mediatie wanneer een variabele X van invloed is op Y, via variabele Z.
Bvb men gaat ervan uit dat de relatie tussen werkdruk en verzuim tot stand komt door de mediërende rol van spanningen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-de werkdruk hangt significant samen met zowel spanningen als met ziekteverzuim
-de spanningen vertonen een significante samenhang met ziekteverzuim
-de correlatie tussen werkdruk en verzuim verdwijnt of vermindert significant na controle voor de correaltie van beide variabelen met spanning.
Meer recent wordt verondersteld dat de relatie tussen variabele x op variabele y kan gemedieerd worden door meerdere derde variabelen. Deze mediatie effecten kunnen elkaar tegenwerken en zelfs opheffen. Daarom is er pas sprake van mediatie als het indirecte pad van variabele x via z op y significant is.
moderatoreffecten
er is sprake van een moderator effect wanneer de relatie tussen variabele x en y varieert voor verschillende groepen werknemers die variëren op aspect z.
Volgens het DC-model zijn regelmogelijkheden zo de moderator van het ongewenste effect van werkdruk op ziekteverzuim. Het veronderstelt dus dat regelmogelijkheden een buffer kunnen zijn tegen het effect van werkdruk op stressreacties.