Thema 7 mammae en lactatie Flashcards

1
Q

Hoe ontwikkelen melkklieren

A

Eigenlijk zijn het gemodificeerde zweetklieren, ze ontwikkelen uit melklijsten. De ontwikkeling begint wanneer de melklijsten nog meer lateraal liggen dan ventraal. Ze breiden zich uit tot aan de oksel en lies waarbij het epidermis zich ontwikkeld tot klierweefsel. Hierna gebeuren er diersoort afhankelijke differentiaties. Vaak gaat er een deel in regressie. Het minste is dit bij het varken, bij een rund houd je alleen het liesgebied over. Ook mannelijke dieren hebben melklijsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van epidermis tot klierweefsel voor de melklijsten?

A

dit gebeurt gefaseerd. eerst verdikt het hierdoor wordt de primaire melkklierknoppen gevormd. Wanner het zich meer richting ventraal gaat verplaatsen, vindt er canalisatie plaats hierbij ontstaan de tepels. De ontwikkeling stopt dan en gaat pas weer verder bij de eerste dracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ontwikkeling melkklierweefsel bij eerste dracht

A

We hadden al gecanaliseerd ventraal liggende melklijsten. Nu krijgen we secretoir weefsel (dit involueerd deels wanneer de lactatie over is en er komt dan weer meer bij de volgende dracht (tot een bepaald maximum). De ductuli ontwikkelen door de invloed van: oestrogeen, prolactine en groeihormoon. Het alveolaire weefsel ontwikkeld zich onder invloed van progesteron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel tepelkanalen hebben ze per diersoort:

A
  • Rund/schaap/geit –> 1 per tepel
  • Hond –> multiductulair (heel veel per tepel)
  • Kat –> multiductulair (minder dan de hond)
  • Zeug –> 2 tepelkanalen per tepel
  • Paard –> 2 tepelkanalen per tepel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke onderdelen heeft een uier?

A
  1. Glandulair weefsel
  2. Interstitium
  3. Ductus lactiferus –> buis die de melk vervoert
  4. Sinus lactiferus pars glandularis –> is klier maar wordt ook melk opgeslagen
  5. Sinus lactiferus pars papillaris –> Melkdragend deel, melk wordt hier opgeslagen
  6. Bijspeen –> wordt soms verwijderd maar kan ook een echt klierenpakket hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een zolderspeen

A

een speen waarbij het te lang duurt om de sinsus papillaris weer te vullen nadat deze is geleegt tijdens het melken. hierdoor gaat het melken langzaam. Dit komt doordat de slijmvliesplooi te groot is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lagen/ anatomie van de speen

A

-huid
-bindweefsellaag met veneuze plexus
-mucosa (2 lagen)
-Sinus lactiferus pars papillaris
-Tepelroset
-Ductus papillaris (meerlaagig overgangsepiteel) –> de opening waar de melk uitkomt. bovenlaag epitheel laat los en vormt een vettige plug in de ductus papillaris
-M. sphincter papillae = glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uierbeschermingsmechanisme tegen mastitis

A

-de plug in het tepelkanaal
-de venenring zorgt voor lokaal veel bloed en voor af- en aanvoer van stoffen
-Veel lymfoïd weefsel aanwezig, binnendringde pathogenen kunnen zo meteen aangepakt worden
-Het epitheel produceert antibacteriële secreten: lactoferine en immunoglobulines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het verschil tussen een klinische en een subklinische mastitis

A

bij een klinische mastitis kan je aan de uier zin dat die ontstoken is. De huid, temperatuur, consistentie, vorm en gevoeligheid veranderen. Daarnaast kan je ander secretum hebben, dit kan bloederig, serumachtig of bijmengsel van vlokken hebben. Daarnaast krijg je bij het testen van de melk een celgetal van > 500.000 cellen/ml. Bij een subklinische mastitis zie je niks aan het uier, wel is het celgetal te hoog > 250.000 cellen/ml.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe behandel je mastitis

A

klinische mastitis behandel je met antibiotica het liefst onder begeleiding van bacteriologisch onderzoek en een antibiogram. Het wordt in eerste instantie intramammair behandeld. Afhankelijk van de patiënt kan ook ondersteunende therapie nodig zijn.
subklinisch kan je antibacteriële therapie geven, vervroegd droogzetten, afvoeren of niets doen. Vaak gaat de voorkeur uit naar antibacteriele middelen toedienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mammatumoren bij de teef en poes

A

mammatumoren ontstaan vaak door progestageen. Bij 20-40% van de honden en 80% van de katten die mammatumoren hebben zal een maligne neoplasie ontwikkelen. Je kan bij palpatie van de mammapakketten kleine knobbeltjes of verdikte pakketen voelen. Voor diagnose moet je ook de inquinale en axillaire lymfeknoop onderzoeken. Door pathologische onderzoek stel je maligniteit vast. Therapie is het verwijderen van de aangedane mamampakketen (mogelijk ook de niet aangedane en de lymfeknopen. Daarnaast onderzoek je de voorkeursplaatsen van metastase (lymfeknopen en longen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly