Thema 4 en 5 - Neuropsychologische ziektebeelden en psychopathologie Flashcards
Herseninfarct
Obstructie/verstopping van bloedvat/slagader, waarbij een tijdelijke afsluiting van de bloedtoevoer naar de hersenen leidt tot zuurstoftekort. Iemand is bij bewustzijn.
Oorzaak: embolie (geklonterde bloedplaatjes), vernauwing van het bloedvat of perfusie (tekortschieten van doorbloeding).
Risicofactoren: leeftijd, atherosclerose (slagaderverkalking), cardiale problematiek.
Tranient Ischemic Attack (TIA)
Een herseninfarct waarbij uitvalverschijnselen binnen 24 uur verdwijnen. Dit heeft kleine cognitieve gevolgen, maar verhoogd risico op CVA.
Hersenbloeding (3p)
Een scheur in het bloedvat, waardoor een bloeding in of rondom de hersenen optreedt. Iemand is niet bij bewustzijn.
Oorzaken: scheuren in slagaders, hoge bloeddruk, misvorming van bloedvat, tumor, trauma, ontsteking of stollingsstoornis.
Risicofactoren: hoge bloeddruk of aangeboren afwijking.
Hemorragisch infarct: een afsluiting van een arterie, die lekt wanneer de bloedstroom weer op gang komt. Soorten:
- Intracerebrale bloeding: meest voorkomende hersenbloeding in de basale kernen.
- Subarachnoïdale bloeding (SAB): bloeding in de ruimte tussen de hersenvliezen. = 5% van alle CVA’s.
Vasculair cognitieve impairment (VCI)
Een parapluterm voor cognitieve stoornissen als gevolg van vasculaire aandoeningen.
Neuropsychologische gevolgen van CVA (7p)
- Geheugenproblemen: arteria cerebri media in -linker- mediale temporaalkwab
- Aandachts- en informatieverwerkingsstoornis: basale aandachtsprocessen (hersenstam en thalamus), complexe aandachtsprocessen (pariëtaal, temporaal, frontaalkwab) of traagheid (wittestofbanen).
- Taalstoornissen: arteria ceribri media in de linkerhemisfeer.
- Waarnemingsstoornis: arteria ceribri posterior (= visuele velddefecten, lagere en hogere ordestoornissen) of arteria ceribri media pariëtaalkwab van rechterhemisfeer (neglect, lichaamsperceptie en tijdperceptie).
- Executieve functiestoornis: arteria ceribri anterior in frontaakwab.
- Bewegingsstoornis, zoals Apraxie.
- Sociale cognitiestoornis: LH (=inhiberen en controleren van emoties), RH (=ontstaan van emoties).
Abulie
een extreme, zeldzame vorm van executieve-functiestoornissen, waarbij het vermogen tot initiatieafname vrijwel geheel afwezig is. Kenmerken: apathie, traagheid, dwanggedrag (utilisatiegedrag), wel vermogend tot het uitvoeren van directieve concrete opdrachten.
Apraxie
Cognitieve stoornis waardoor niemand niet in staat is om betekenisvolle bewegingen uit te voeren (= geen ataxie of bewegingsproblemen door krachtverlies).
i. Ideomotorische apraxie: iemand is niet in staat bepaalde betekenisvolle bewegingen uit te voeren, bij intact begrip en afwezigheid van motorische of sensorische beperkingen.
ii. Buccofaciale apraxie: een onvermogen om de tong- en mondspieren doelgericht aan te sturen (= geen dysartrie of afasie).
Anosognosie
patiënten bij wie inzicht in (de ernst van) de gevolgen van het CVA ontbreekt. = CVA in RH, ondanks veel onduidelijkheid.
Bijv. de overtuiging niet blind te zijn terwijl de patiënt dat wel is.
Overige (niet neurologische) gevolgen van een CVA:
- Desoriëntatie, wat kan leiden tot een delirium.
- Reduplicatieve paramnesie: onvermogen eigen partner te herkennen (CVA in RH).
- Vermoeidheid
- Depressie, als gevolg van de laesielocatie/schade (=vasculaire depressiehypothese), als reactie op de levensbedreigende gebeurtenis (=reactieve depressie) of als overtrokken extreme emoties als angst, huilen, agressie of apathie door confrontatie met beperkingen (=catastrofale reactie).
- Vasculaire dementie
- Krachtverlies
Vasculaire dementie
Dementie als gevolg van een CVA, wat forse beperkingen veroorzaakt: psychologische traagheid, executieve-functiestoornissen, geheugenstoornissen (minder dan bij Alzheimer), stapsgewijze, progressieve achteruitgang.
Prevalentie: 25% van de VCA-patiënten, wat 10% van de dementerende is.
Oorzaak:
- Infarct op een belangrijke plek (zoals thalamus)
- meerdere gelijktijdige of elkaar opvolgende infarcten die samenhangen met schade aan wittestofbanen.
Herstelfases traumatisch hersenletsel (3p)
- Acute fase: <1 maand
- Subacute fase: <6 maanden
- Chronische fase: > 6 maanden
Primaire schade bij THL (2 + 2p)
Door de krachten op het schedel en de hersenen.
1. Open schedelhersenletsel: vocaal gelokaliseerd.
2. Gesloten hersenletsel: diffuse verspreide schade:
- Diffuse Axonal Injury (DAI): wittestofletsels als gevolg van roterende krachten, waardoor axonen afscheuren, beschadigen of omdraaien. Dit gaat gepaard met microbloedingen en uiteindelijk anoxale degeneratie.
- Coup-contrecoupletsel: grijzestofbeschadiging (vaak in de orbitofrontale en temporale hersengebieden) op de locatie van het letsel en de locatie diagonaal daar tegenover als gevolg van een lineair geweld.
Secundaire schade bij THL (2p)
Door complicaties in het lichaam, zoals:
1. Letsel elders in het lichaam wat leidt tot te beperkte zuurstoftoevoer en uiteindelijk afsterving.
2. intracraniale schade, waardoor zwellingen (oedemen) of bloedingen (hematomen) ontstaan.
Stadia van bewustzijn bij THL (4p)
- Bewustzijnsstoornis, zoals coma of bewustzijnsdaling/vegetatieve toestand.
- Posttraumatische amnesie (PTA): Staat van desoriëntatie en onvermogen tot herinneringen op slaan (verstoorde inprenting). De duur incl. comaduur is de beste indicator voor herstel.
- Commotio cerebri: licht hersenletsel.
- Contusio cerebri: zwaar hersenletsel. - Island of memory: korte perioden van helderheid.
- continue geheugenfunctie.
Commotio cerebri
Een licht hersenletsel, met <15 min bewustzijn verlies en <60 min PTA = 85% van de patiënten.
Gevolgen:
- Na 3 maanden een herstel, evt. met subacuut cognitieve gevolgen en daarna mildere gevolgen.
- Postcommotioneel syndroom
- Coniforme stoornis
- Malingering
Postcommotioneel syndroom
wanneer klachten langer dan drie maanden aanhouden. Dit wordt verklaard uit een biopsychosociaal model, waarin het neurologisch letsel, kwetsbare persoonlijkheidskenmerken, omgevingseisen en emotionele reacties gecombineerd worden.
Twee groepen:
1. restverschijnselen ontstaan na het hervatten van eerdere bezigheden.
2. preoccupatie met klachten/gevolgen THL.
Neuropsychologisch onderzoek heeft geen nut. Wel: symptoomvaliditeitstest, persoonlijkheidsvragen en copingstijlen.
Cogniforme stoornis
Onbewust ernstige cognitieve klachten en/of cognitieve prestaties laten zien, gegeven de ernst van het letsel. Icm de een explicite patiëntenrol in het dagelijkse leven en verleidingsfunctie.
Malingering
Het bewust aandikken of stimuleren van symptomen met oog op extern gewin.
Whiplash associated disorder (WAD)
Het ontstaan van klachten na een filebotsing, vergelijkbaar met een licht traumatisch hersenletsel. Na 6 weken herstellen de meeste patiënten, bij 20% blijft het aanhouden (= chronisch whiplash syndroom).
Behandeling op pijn is het grootste verschil met postcommotioneek syndroom.
Aanvalsclassificatie epilepsie
- Focale/pariële aanvallen
- Gegeneraliseerde aanvallen
- Onclassificeerbare aanvallen.
Focale aanvallen (3p)
Ontstaan in een specifiek deel van de hersenen. Oorzaken zijn gelokaliseerde hersenbeschadigingen van erfelijke/aangeboren stoornissen of NAH.
* Enkelvoudige focale aanvallen: zonder bewustzijnsverlies.
* Complex focale aanvallen: met bewustzijnsverlies.
Soorten:
* Ideopatische partiële epilepsieën (IPE), waarbij het in 10% van de gevallen gaat om benigne epilepsie met centrotemporale pieken (BECTP): tot en met pubertijd; 0-65% ondervind leer- en gedragsproblemen.
* Temporaalkwabepilepsie (TKE): partiële aanvallen met temporale epileptische focus.
* Frontaalkwabepilepsie (FKE): partiële aanvallen met frontale epileptische focus.
Gegeneraliseerde aanvallen (4p)
Ontstaan symmetrisch en bilateraal (= hele hersenen). Dit gaat altijd gepaard met bewustzijnsverlies. Ze ontstaan door een globale cellulaire afwijking (aangeboren of erfelijk), wat leidt tot diffuse (verspreide) verlaging van de aanvalsdrempel in de cortex.
Soorten:
* Tonisch-clonische aanval: compleet bewustzijnsverlies
i. Tonische fase: aanspanning van lichaamsspieren beiderzijds.
ii. Clonische fase: bilaterale ritmische spiertrekkingen.
iii. Verward/in slaap uit de aanval bijkomen.
iv. Status epilepticus: als de eerste aanval direct overgaat in een tweede aanval. Medisch handelen is dan noodzakelijk.
- Absence-epilepsie op de kinderleeftijd (AEK): een ictale (tijdens insult) bewustzijnsstoornis van 10 sec. is het klinische verschijnsel: het kind staart en reageert niet, wat een abrupt einde en begin heeft.
- Juveniele myoclonische epilepsie (JME): spieren in de armen en/of benen trekken zich vrij plotseling samen, waardoor schokjes optreden. Dit kan er 1 of meerdere zijn. Het duurt kort, waardoor het bewustzijn niet waarneembaar wordt verstoord. Iemand kan vallen. Begint in de adolescentie.
- Juveniele absence-epilepsie (JAE): start in de adolescentie, met sporadisch voorkomen van absences.
Epileptiesyndroomclassificatie
- Locatiegebonden epileptiesyndroom.
- Ideopatisch/primair: geen oorzaak, zoals BECTP.
- Symptomatisch/secundair: wel oorzaak, zoals TKE of FKE.
- Cryptogeen: op basis van een nog niet aangetoond vermoeden op neurologische oorzaak. - Gegeneraliseerde epileptiesyndromen
- Ideopatisch/primair: AEK, JAE, JME.
- Symptomatisch/secundair
- Cryptogeen - Epileptiesyndromen
- Met focale en gegeneraliseerde kenmerken
- zonder focale en gegeneraliseerde kenmerken. - Speciale syndromen
Behandeling epileptie
Anti-epileptica onderdrukken de aanvallen, zonder de oorzaak weg te nemen. Het is gericht op:
- het afremmen van het excitatoire effect van neurotransmitters
- het versterken van de postsynaptische inhibitie effect van neurotransmitters
- veranderen de synchronisatie van een neuraal netwerk.