Thema 2 - Psychofarmacologie Flashcards
Psychofarmaca
Stoffen die gedrag beïnvloeden via het effect op de hersenen (het centrale zenuwstelsel) en daarmee een patroon van spieractiviteit; gedrag.
Aminozuren
De bouwstenen van eiwitten (= bouwsteen van lichaam).
Neurotransmitter
Overdrachtsstoffen die in de synaps zenuwimpulsen overdragen naar andere neuronen. Dit wordt aangemaakt door eiwitten.
Soorten:
- Dopamine, noradrenaline (chathecholaminen): stimulerend
- Serotonine, histamine (andere aminen)
- Acetylcholine (nicotine): stimulerend
- Gaba, glutamaat (aminozuren): remmend
- Endorfines (neuropeptiden, proteïne = ketens aminozuren).
Extended-release
Geslikte medicatie met langzame afgifte van het middel (tot 8 uur), ten behoeve van een constante bloedspiegel en gelijkmatig verloop van de effecten op gedrag.
Potentie
Hoeveelheid mg/g van een middel nodig is voor het gewenste effect.
Doelmatigheid
Mate waarin een middel leidt tot effect; mate waarin een receptorbinding leidt tot een postsyanptisch effect (= bijv. opengaan van kanalen).
Therapeutisch venster
De concentratie (boven- en ondergrens) waarin een middel aanwezig moet zijn wil het een therapeutisch en geen toxisch effect hebben.
Titreren
Het instellen van de optimale medicatiedosering: een balans tussen gewenste en ongewenste effecten van de medicatie.
Tolerantie
Het afnemen van een gewenst of ongewenst effect bij chronische toediening van een stof.
Dubbelblind onderzoek
Als een proefleider ook niet weet welke onderzoeksgroep een placebo toegediend krijgt.
Gebalanceerde steekproef
Deelnemers in een steekproef hebben een gelijkwaardige leeftijd, opleiding, geslacht, nationaliteit, etnische achtergrond en ernst van symptomatologie. Dit bevorderd de betrouwbaarheid van (experimenteel) onderzoek.
Representatieve steekproef
Deelnemers in een steekproef moeten representatief zijn voor de gehele populatie waarvoor het potentiële geneesmiddel bedoeld is.
Betrouwbaar experimenteel onderzoek moet (4p):
- Gebalanceerd zijn;
- Representatief zijn;
- At random samengesteld zijn;
- Baselinemeting wordt afgenomen: scoring op relevante klinische parameters voordat behandeling begint, waardoor inzichtelijk wordt wat factoren zijn die invloed hebben op de klinische uitkomst.
Odd’s-Ratio
De wedverhouding van de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis optreedt en dat het niet optreedt.
OR = (A (klacht)/B (geen klacht)) / (C/D)
Is de OR > 1, dan heeft optie A ten opzichte van optie B een grotere kans.
4 fasen van klinisch onderzoek:
- Titratieprocedure: vrijwilligers krijgen een kleine dosering, waarbij lichamelijke processen in de gaten worden gehouden.
- Therapeutische werking + placebo wordt onderzocht bij een kleine groep patiënten.
- Fase-3-clinical trails: grootschalige bevestigingsstudie en placebo test. Bij positieve uitkomst: verkoop.
- Bijwerkingen worden in de gaten gehouden.
Actiepotentiaal
Een actiepotentiaal is in de fysiologie een zelfstandig gegenereerde golf van elektrische ontlading over de membraan van een exciteerbare cel, zoals een neuron.
Het bestaat uit:
1. Depolarisatie: NA+ kanalen openen.
2. Replolarisatie: NA+ sluit, K+ opent en gaat eruit
3. Hyperpolarisatie: CI- instroom
Synaps
Een spleet van ong. twee duizendste millimeter breed die de neurotransmitter van een presynaptisch neuron doorgeeft aan een receptorcomplex op een dendriet van een postsynaptisch neuron.
Bloed-hersenbarrière
Beschermt de hersenen tegen schadelijke stoffen, door alle haarvaten te beschermen met zogeheten tight junctions (verbindingen tussen celmembranen van naast elkaar gelegen cellen). Benodigde stoffen, zoals essentiële aminozuren komen wel door de barrière heen.
Precursor
Essentiële aminozuren die via voeding het lichaam (en de cel) binnenkomen. Zij maken neurotransmitters ín de cel aan, omdat een beschermingsmechanisme van de cel ervoor zorgt dat stoffen van buitenaf slechts selectief toelaatbaar zijn.
Bijv: fenylalanine -> tyrosine -> L-dopa -> dopamine -> noradrenaline.
Heropnametransporter
Zitten op het presynaptisch uiteinde en nemen de net vrijgekomen neurotransmitters uit de synaptische spleet weer op in de eigen neuron.
Deze heropname blokkeren is een bekende medicamenteuze toepassing: bijv. bij methylfenidaat (remt dopamine), Prozak (remt serotonine) en cocaïne.
Autoreceptor
Zitten op een presynaptisch neuron, buiten de synaps. Ze werken als een ‘normale’ postsynaptische receptor, maar het effect (als een neurotransmitter zich daar bevindt en hecht aan de autoreceptor) is anders: binding zorgt voor een chemische reactie die een remmend effect op de afgifte van neurotransmitters veroorzaakt - een negatief feedback mechanisme.
Deze autoreceptor kan qua aangaande verbinding verschillen van de postsynaptische receptor, wat in wisselwerking met psychofarmaca een verschil kan maken.
Ionotrope transmissie
De bekendste en meest directe vorm van neurotransmissie: op ionen aangrijpende transmissie = door binding van neurotransmitter aan receptor complex, opent het ionkanaalgedeelte van de receptorcomplex.
Hierna is er sprake van depolarisatie van het postsynaptisch neuron = stap 1. wat leidt tot een actiepotentiaal.
Depolarisatie
Het open gaan van NA+ ionkanalen (door neurotransmissie via receptorencomplexen) wat leidt tot het naar binnen stromen van NA+ in de neuron, wat vanaf -50mv leidt tot een actiepotentiaal.
Dit is bijv. het geval bij:
- nicotine-acetylcholine-receptorverbinding
- AMPA-glutamaatreceptorverbinding