Thema 3 - Functiedomeinen Flashcards
De route die waargenomen (visuele) prikkels afleggen in de hersenen (3p):
- Primaire sensorische gebieden: de unimodale (1 soortige) verwerking van zintuigelijke prikkels.
- Secundaire sensorische gebieden: complexe verwerking.
- Multimodale tertiaire sensorische gebieden: koppeling unimodale informatie aan andere zintuigen.
Ventrale wat-route
Verwerking vorm, kleur, textuur; herkenning objecten en personen; interpreteren en tot stand komen van emotie.
Dorsale waar-route
Visuospatiële verwerking; lokalisatie objecten; aansturing visueel gestuurde beweging; regulatie/controle emotionele respons/gem.
Stappen van lichtinformatie naar de hersenen (5p):
- Retina (netvlies), bestaande uit kegeltjes (kleur) en staafjes (licht)
- Oogzenuw/ganglioncellen, bestaande uit Magnocellulaire P-cellen (kleur) en Parvocellulaire M-cellen (beweging).
- Optisch chaisma: verdeel centrum voordat het naar het cerebrum gaat.
- Nucleus geniculatus laterales (NGL): projectie van de optische zenuw in de NGL van de thalamus waar informatie in verschillende lagen wordt verwerkt.
- Optisch radiatie projecteert de visuele informatie naar de primaire visuele cortex (V1).
Functioneel model van visuele verwerking (3p)
- Primaire schets: basale groepering van info naar contrast, kleur, textuur, vorm, oriëntatie en bewegingsrichting.
- Closure: figuur zien uit minimale visuele informatie.
- wet van nabijheid: dicht bij elkaar = eenheid
- wet van gelijkenis: gelijke kleur/textuur = groepering.
- visuele informatie is stimulus-driven.
- mentale representaties zijn viewer-centeren: obv gezichtspunt van de persoon. - Perceptuele categorisatie: objectconstantie door classificatie van perspectiefonafhankelijke representaties.
- Percept: interne representatie wordt gekoppeld aan semantische kennis, naam, wijze van gebruik, verwachting of motivatie.
Dus:
1. groepering van basale informatie
2. objectconstantie
3. koppeling aan semantiek/doel.
Model van Marr van visuele 3D-verwerking (3p)
- primaire schets: basale groepering van info naar contrast, kleur, textuur, vorm, oriëntatie en bewegingsrichting.
- 2 1/2 D-schets: oppervlakte van een object en oriëntatie ten opzichte van onszelf = interactieren met objecten.
- 3D-representatie.
Model van gezichtsherkenning van Bruce en Young (3p)
Start met interne representatie van een gezicht, onafhankelijk van de uitdrukking en perspectief:
- Activering Face Recognition Units (FRU): herkenning bekend gezicht.
- Activering Personal Identity Node (PIN): semantische info van persoon.
- Opdiepen van de naam van de bekende.
Visuele velddefecten (3p)
Gezichtsvelduitval, zoals:
- Hemianospie: helft v/h gezichtsveld.
- Kwadrantanospie: kwart van het gezichtsveld.
- Scotoom: vlek in het visuele halfveld, wat omgeven is door normale visus.
Lagere-ordestoornissen
Visuele stoornissen op een niveau voorafgaand aan figuur-achtergronddiscriminatie, zoals elementaire visuele stoornissen en stoornissen in de primaire verwerking; anopsie.
Stoornis in gezichtsscherpte (visus)
Een lagere orde-stoornis, als gevolg van een verminderde visus.
- Normaal: 1.0+
- Slechtziend: 0,3-
- Blind: 0,1-
Oorzaken: centraal scotoom; problemen met fixatie; subtiel uitval van visueel systemen; als gevolg van agnosie moeite hebben met richten van de blik op een bepaald deel van de letterkaart; moeite met herkenning letters/objecten; verstoorde licht-donkeradaptatie.
Cerebrale achromatopsie
Een lagere orde stoornis. Gestoorde kleurwaarneming door een herseninfarct. Ook: visueelvelddefecten en problemen met de herkenning van gezichten.
Oorzaak: kegeltjes detecteren wel prikkels, maar dat wordt niet verwerkt door beschadiging in mediale occipito-temporale gebieden in beide of een enkele hersenhelft.
Akinetopsie
Een lagere ordestoornis: bewegingsblindheid; de wereld zien als een opeenvolging van stilstaande beelden.
Oorzaak: schade aan beide de posterieure pariëtaalkwabben.
Hogere orde stoornissen
Visuele stoornissen door beschadiging buiten de primaire cortex, bestaande uit apperceptie en associatieve agnosieën.
Apperceptieve agnosieën (2p)
Geen tot stand koning van het percept, bestaande uit:
1. Visuele vormagnosie
2. Stimultaanagnosie
Visuele vormagnosie
Een vorm van apperceptie agnosieën, waarbij visuele functies intact zijn, zonder herkenning, matchen, kopiëren of discrimineren van eenvoudige stimuli. Een voorwerp wordt wel herkent als het aangeraakt wordt.
Oorzaak: geen samenwerking tussen occipitaalkwab (zien) en temporaalkwab (herkennen).
Stimultaanagnosie (2p)
Wel herkennen van losse onderdoelen, maar geen geheel zien omdat de delen niet tegelijkertijd kunnen worden gezien.
Twee soorten:
1. Ventrale stimultaanagnosie: wel meerdere objecten kunnen zien, maar 1 kunnen benoemen.
2. Dorsale stimultaanagnosie: niet meer objecten tegelijkertijd zien en ook maar 1 object kunnen benoemen.
Oorzaak: beschadiging van het tempo-occipitale cortex; neurodegeneratieve aandoening of bilaterale beschadiging.
Associatieve agnosieën (6p.)
Wel een percept, maar geen associatie (herkenning/kennis) over dat object.
Bestaande uit:
1. Kleuragnosie
2. object kleuragnosie
3. Helderheidsagnosie
4. object agnosie
5. Optische afasie/objectanomie
6. Pure alexie
Kleuragnosie
Onvermogen kleuren te categoriseren, benoemen of herkennen, ondanks intacte kleurwaarneming.
Objectkleuragnosie
objectkleurkennis is aangedaan; men weet wel de kleur van bepaalde, veelvoorkomende objecten, maar niet van minder vaak voorkomende combinaties.
Helderheidsagnosie
Problemen met het herkennen van helderheid.
Objectagnosie
grote moeite hebben met het benoemen van objecten en het ordenen van verschillende objecten uit dezelfde (semantische) categorie.
Oorzaak: disconnectie tussen het visuele systeem en het semantische systeem, meestal door schade aan de corpus callosum.
Optische afasie/objectanomie
problemen met het herkennen of lezen van letters en het benoemen van objecten.
Oorzaak: disconnectie tussen het visuele- en het taalsysteem.
Pure alexie
grote moeite met lezen, terwijl het taalbegrip, verbale taalproductie en het schrijven intact zijn.
Oorzaak: disconnectie tussen visuele- en taalsysteem, meestal door laesies in de occipitale of occipitale-temporale cortex van de linkerhersenhelft.
Prosopagnosie (2p)
Onvermogen om bekenden te herkennen aan hun gezicht, vanwege schade aan de fusiform face area en aangrenzende gebieden.
- Apperceptieve propagnosie: onvermogen om een gezicht an sich te herkennen.
- Oorzaak: problemen bij visuele encodering, waardoor er geen interne representatie van het gezicht tot stand komt. - Associatieve propagnosie: problemen bij herkening van bekend gezicht.
- Oorzaak: interne representatie van een gezicht komt wel tot stand, maar er vind geen koppeling plaats met de PIN’s.
Blindsight
fenomeen waarbij, ondanks een niet intacte primaire visuele verwerking door een hersenletsel, een patiënt soms op een rudimentair niveau intacte visuele waarneming kan hebben.
Oorzaak: gedeeltelijke verwerking van visuele stimuli.
Anosognosie
de overtuiging van patiënten dat zij niet blind zijn, als gevolg van verbeeldingen (hallucinaties) en vervormingen (visuele illusies).
Hoe goed informatie onthouden wordt ligt aan (3p):
- Elaboratie: gevormde associaties bij hetgeen geleerd wordt.
- Retentie-inval: de tijd tussen opslag en test (hoe korter, hoe meer onthouden).
- Retroactieve en proactieve interferentie: het storende effect van oude herinneringen op ons vermogen om nieuwe herinneringen op te halen.
Herkenning komt door (2p):
- Recollectie: herinneren hoe we geleerd hebben.
- Familiariteit: gevoel van bekendheid.
Interferentietheorie
herinneringen worden met de tijd moeilijker bereikbaar, omdat vergelijkbare herinneringen worden gevormd die interfereren met de oude herinnering.
Vervalhypothese
herinneringen verdwijnen doordat ze uit elkaar vallen of overschreven worden.
Actieve gebieden voor geheugen (6p):
i. Basale ganglia: leren van nieuwe cognitieve vaardigheden.
ii. Cerebellum: conditioneren en procedureel geheugen.
iii. Amygdala: conditionering van emotionele respons, zoals angst. Als er aan een angstige situatie wordt opgehaald, activeert de hippocampus de herinnering en de amygdala de emotie.
iv. Occipitaalkwab, posterieure temporaal en pariëtaalkwab: visuele priming; meer activatie bij het zien van een object voor de 2e keer.
v. Frontaalkwab: priming voor beweging.
vi. Temporaalkwab: priming voor taal.