Thema 3: Erfelijkheid en evolutie Flashcards

Heredity and evolution...

1
Q

Begrippen

Allel

(B1 Genotype en fenotype)

Allele

A

Variant van een gen; elk gen bestaat uit twee allelen.

(B1 Genotype en fenotype)

Variant of a gene; Each gene is made up of two alleles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

What is een gen?

(B1 Genotype en fenotype)

What is a gene?

A

1. Gen: de stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor één eigenschap.
- Een chromosome bestaat uit veel genen.
- In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor.
- In lichaamscellen bestaat een gen uit twee allelen (varianten van een gen)
- De allelen van een gen kunnen gelijk of ongelijk zijn.

(B1 Genotype en fenotype)

1. Gene: the pieces of DNA that together contain the information for a single trait.
- A chromosome is made up of many genes.
- In body cells, chromosomes occur in pairs.
- In body cells, a gene consists of two alleles (variants of a gene)
- The alleles of a gene can be equal or unequal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een genotype?

(B1 Gentoype en fenotype)

What is a genotype?

A

1. Genotype: de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme.
- Deze informatie ligt in de chromosomen in de kern van elke lichaamscel.
- Het genotype bestaat uit alle genen in een celkern.

(B1 Genotype en fenotype)

1. Genotype: the information for all hereditary traits of an organism.
- This information lies in the chromosomes in the nucleus of every cell in the body.
- The genotype consists of all the genes in a cell nucleus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een fenotype?

(B1 Genotype en fenotype)

What is a phenotype?

A

1. Fenotype: alle eigenschappen van een organisme.
- Het fenotype komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu.

(B1 Genotype en fenotype)

1. Phenotype: all the properties of an organism.
- The phenotype is determined by genotype and environmental influences.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe draagt organismen informatie over erfelijke eigenschappen aan hun nakomelingen via chromosomen?

(B1 Genotype en fenotype)

How do organisms convey information about hereditary traits to their offspring via chromosomes?

A

1. Het genotype van een organisme wordt bepaald op het moment van bevruchting.
- In geslachtscellen komen chromosomen enkelvoudig voor.
- In geslachtscellen komen allelen enkelvoudig voor.
- Bij de bevruchting vormen de chromosomen uit de zaadcel en de chromosomen uit de eicel weer chromosomenparen.
- In een bevruchte eicel bestaat een gen weer uit twee allelen.

(B1 Genotype en fenotype)

1. The genotype of an organism is determined at the time of fertilization.
- In gamates, chromosomes occur singularly.
- In gamates, alleles occur singularly.
- During fertilization, the chromosomes from the sperm cell and the chromosomes from the egg cell form chromosome pairs again.
- In a fertilized egg, a gene consists of two alleles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Begrippen

Homozygoot

(B2 Genen)

Homozygous

A

Twee gelijke allelen voor een bepaalde eigenschap. (AA of aa)

(B2 Genen)

Two equal alleles for a given trait. (AA or aa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Begrippen

Heterozygoot

(B2 Genen)

Heterozygoot

A

Twee verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap. (Aa)

(B2 Genen)

Two different alleles for a particular trait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begrippen

Dominant allel

(B2 Genen)

Dominant allele

A

Allel dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk.

  • Een dominant allel wordt aangeven met een hoofdletter.
  • Organismen waarbij een dominant allel in het uiterlijk tot uiting komt, kunnen homozygoot of heterozygoot voor deze eigenschap in.

(B2 Genen)

Allele that is always reflected in its appearance.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Begrippen

Recessief allel

(B2 Genen)

Recessive allele

A

Allel dat alleen tot uiting komt als er geen dominat allel is.
- Een recessief allel wordt aangeven met een kleine letter.
- Organismen waarbij een recessief allel in het fenotype tot uiting komt, zijn homozygoot voor deze eigenschap.

(B2 Genen)

Allele that is only expressed when there is no dominat allele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Begrippen

Intermediair fenotype

(B2 Genen)

Intermediair phenotype

A

Fenotype waarin beide allelen even sterk tot uiting komt.
- Beide allelen van het genenpaar komen even sterk tot uiting in het fenotype.
- Een intermediair fenotype noteer je met vier letters, bijv.: AᵣAᵣ = rood, AwAw = wit, AᵣAw = roze

(B2 Genen)

Phenotype in which both alleles are equally expressed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Begrippen

Generatie

(B3 Kruisingen)

Generation

A

De nakomelingen vat hetzelfde ouderpaar.

(B3 Kruisingen)

The offspring will have the same pair of parents.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Begrippen

Kruisen

(B3 Kruisingen)

Crossbreeding

A

Twee organismen die met elkaar nakomelingen krijgen.

(B3 Kruisingen)

Two organisms that have offspring with each other.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Begrippen

Kruisingschema

(B3 Kruisingen)

Crossbreeding chart

A

Tabel met alle mogelijke combinaties van allelen bij een kruising.

(B3 Kruisingen)

Table with all possible combinations of alleles in a cross.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Begrippen

Stamboom

(B4 Stambomen)

Family tree

A

Schematisch overzicht van een erfelijke eigenschap binnen een familie.

(B4 Stambomen)

Schematic overview of a hereditary trait within a family.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Begrippen

Mutagene invloeden

(B5 Variatie in genotypen)

Mutagenic influences

A

Invloed uit de omgeving die de kans op een mutatie vergroot.

(B5 Variatie in genotypen)

Influence from the environment that increases the chance of a mutation.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Begrippen

Mutatie

(B5 Variatie in genotypen)

Mutation

A

Plotselinge verandering van het DNA.

(B5 Variatie in genotypen)

Sudden change of DNA.

17
Q

Begrippen

Mutant

(B5 Variatie in genotypen)

Mutant

A

Individu met een gemuteerd allel in het fenotype.

(B5 Variatie in genotypen)

Individual with a mutated allele in the phenotype.

18
Q

Begrippen

Variatie in genotypen

(B5 Variatie in genotypen)

Variation in genotypes

A

Verschillen in de erfelijke informatie van organismen binnen een soort.

(B5 Variatie in genotypen)

Differences in the hereditary information of organisms within a species.

19
Q

Hoe zorgt seksuele voortplanting voor variatie in genotypen?

(B5 Variatie in genotypen)

How does sexual reproduction cause variation in genotypes?

A

1. Bij geslachtelijke voortplanting versmelten twee geslachtcellen.
- Door reductiedeling (meiose) ontstaan geslachtcellen met veel verschillende genotypen.
- Welke geslachtcellen bij bevruchting versmelten, is afhankelijk van het toeval. Hierdoor ontstaan telkens nieuwe genotypen.
- Bij geslachtelijke voortplanting verschilt het genotypen van de nakomeling(en) van dat van de ouder(s).

2. Bij ongeslachtelijke voortplanting groiet een deel van een individu uit tot nieuw individu.
- Deze groei vindt plaats door gewone celdeling (mitose). Hierbij hebben de dochtercellen hetzelfde genotype als de moedercel.
- Bij ongeslachtelijke voortplanting is het genotype van de nakomeling(en) gelijk aan dat van de ouder(s).

(B5 Variatie in genotypen)

1. In sexual reproduction, two sex cells fuse.
- Reduction division (meiosis) creates sex cells with many different genotypes.
- Which sex cells fuse during fertilization depends on chance. As a result, new genotypes are constantly emerging.
- In sexual reproduction, the genotypes of the offspring(s) differ from those of the parent(s).

2. In asexual reproduction, a part of an individual expands into a new individual.
- This growth occurs through normal cell division (mitosis). In this case, the daughter cells have the same genotype as the mother cell.
- In asexual reproduction, the genotype of the offspring(s) is the same as that of the parent(s).

20
Q

Wat is een mutatie en hoe kanker ontstaan?

(B5 Variatie in genotypen)

What is a mutation and how does cancer start?

A

1. Mutatie: Een plotselinge verandering van het DNA.
- Mutant: Een individu waarbij een gemuteerd allel tot uiting komt in het fenotype.

2. Als een mutatie in een lichaamscel optreedt, heeft dit meestal geen gevolgen. Het genotype van de andere lichaamscellen blijft ongewijzigd.

3. Als een mutatie in een geslachtscel optreedt, kan dit wel een grote uitwerking hebben
- Deze geslachtscel moet dan betrokken zijn bij de bevruchting. Elke lichaamscel van de nakomling bevat dan het gemuteerd allel.

4. Mutagene invloeden verhogen het aantal mutaties:
- Straling (bijv. radioactieve straling, röntgenstralen of ultraviolette straling in zonlicht)
- Bepaalde chemische stoffen (bijv. stoffen in sigarettenrook, asbest)

5. Onstaan van kanker: Ergens in het lichaam gaat een cel zich ongeremd delen

6. Uitzaaiing: Cellen van het eerste gezwel komen elders in het lichaam terecht en kunnen op andere plaatsen in het lichaam nieuwe gezwellen vormen

(B5 Variatie in genotypen)

1. Mutation: A sudden change in DNA.
- Mutant: An individual in which a mutated allele is expressed in the phenotype.

2. If a mutation occurs in a body cell, it usually has no consequences. The genotype of the other cells in the body remains unchanged.

3. If a mutation occurs in a sex cell, it can have a major effect
- This sex cell must then be involved in fertilization. Each cell of the offspring’s body then contains the mutated allele.

4. Mutagenic influences increase the number of mutations:
- Radiation (e.g. radioactive radiation, X-rays, or ultraviolet radiation in sunlight)
- Certain chemical substances (e.g. substances in cigarette smoke, asbestos)

5. Origin of cancer: Somewhere in the body, a cell starts to divide uninhibitedly

6. Metastasis: Cells from the first tumor end up elsewhere in the body and can form new growths in other places in the body

21
Q

Begrippen

Evolutietheorie

(B6 Evolutie)

Evolution theory

A

Verklaring voor het ontstaan, veranderen en verdwijnen van levensvormen op aarde.

(B6 Evolutie)

Explanation for the origin, change and disappearance of life forms on Earth.

22
Q

Begrippen

Soort

(B6 Evolutie)

Species

A

Organismen die samen vruchtbare nakomlingen kunnen krijgen.

(B6 Evolutie)

Organisms that together can have fertile offspring.

23
Q

Begrippen

Ras

(B6 Evolutie)

Race

A

Groep organismen binnen een soort die verschilt van de rest van de soort.

(B6 Evolutie)

Group of organisms within a species that differs from the rest of the species.

24
Q

Begrippen

Milieu

(B6 Evolutie)

Enviroment

A

Alle omstandigheden die invloed kunnen hebben op een organisme.

(B6 Evolutie)

All conditions that can affect an organism.

25
Q

Begrippen

Natuurlijke selectie

(B6 Evolutie)

Natural selection

A

Individuen met gunstige erfelijke eigenschappen krijgen meer nakomelingen

(B6 Evolutie)

Individuals with favorable hereditary traits have more offspring

26
Q

Wanneer organismen tot één soort behoren?

(B6 Evolutie)

When do organisms belong to a species?

A

1. Organismen behoren tot één soort als ze samen vruchtbare nakomlingen kunnen voortbrengen.

2. Individu van één soort kunnen tot verschillende rassen behoren.
- De rasen kunnen sterk in uiterlijk verschillen.
- Organismen die tot verschillende rassen van dezelfde soort behoren, kunnen zich samen voortplanten.

(B6 Evolutie)

1. Organisms belong to one species if they can produce fertile offspring together.

2. Individuals of one species may belong to different races.
- The breeds can vary greatly in appearance.
- Organisms belonging to different races of the same species can reproduce together.

27
Q

Wat de evolutie theorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten?

(B6 Evolutie)

What is the theory of evolution and how sexual reproduction, mutation and natural selection contribute to the emergence of new races and species?

A

1. Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.

2. De evolutietheorie is een verklaring voor het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten.

3. In een populatie komen voortdurend andere genotypen (en fenotypen voor.
- Door mutaties en geslachtelijke voortplanting onstaat variatie in genotypen (en fenotypen).

4. Natuurlijke selectie: Individuen met bepaalde gunstige erfelijke eigenshappen zijn goed aangepast aan hun milieu. Daardoor krijgen ze meer nakomelingen dan individuen zonder deze erfelijke eigenschappen
- Individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans. Bijv.: dieren met een goede schutkleur worden minder snel opgemerkt door roofdieren dan dieren met opvallende kleur.
- Van individuen met een gunstig genotype zullen veel nakomelingen in leven blijven en zich voortplaten.

5. Een soort evolueert (verandert) als door natuurlijke selectie een groep blijft voortbestaan en de oorspronkelijke vorm uitsterft.
- Bijv.: als het milieu verandert, kan een andere vachtkleur de beste schutkleur blijken te zijn.

6. Een nieuwe soort kan ontstaan als individuen die oorspronkelijk tot dezelfde populatie behoorden, zich niet meer met elkaar voortplanten
- Bijv.: een deel van een populatie kan langdurig geïsoleerd (gescheiden) raken van de rest van de populatie. Dit deel vormt een nieuwe populatie.
- Beide populaties ontwikkelen zich langdurig gescheiden in verschillende milieus.
- Na verloop van lange tijd zijn er zoveel verschillen ontstaan, dat individuen van de twee populaties zich niet meer met elkaar kunnen voorplanten. Er zijn twee soorten ontstaan.

(B6 Evolutie)

1. Evolution is the development of life on earth, in which species arise, change and/or disappear.

2. The theory of evolution is an explanation for the origin, change and/or disappearance of species.

**3. Different genotypes (and phenotypes) occur all the time in a population.
- Mutations and sexual reproduction lead to variation in genotypes (and phenotypes).

4. Natural selection: Individuals with certain favorable hereditary traits are well adapted to their environment. As a result, they have more offspring than individuals without these hereditary traits
- Individuals with better adaptation to the environment have a greater chance of survival. E.g.: animals with a good camouflage color are less likely to be noticed by predators than animals with a striking color.
- From individuals with a favorable genotype, many offspring will survive and reproduce.

5. A species evolves (changes) when, through natural selection, a group continues to exist and the original form becomes extinct.
- E.g.: if the environment changes, a different coat color may turn out to be the best camouflage color.

6. A new species can emerge when individuals that originally belonged to the same population no longer reproduce with each other
- E.g.: a part of a population can become isolated (separated) from the rest of the population for a long time. This part forms a new population.
- Both populations develop separately for a long time in different environments.
- Over a long period of time, so many differences have arisen that individuals of the two populations can no longer reproduce with each other. Two types have emerged.

28
Q

Begrippen

Verwant(schap)

(B7 Verwantschap)

Relationship

A

Soorten met een gemeenschappelijke voorouder.

(B7 Verwantschap)

Species with a common ancestor.

29
Q

Begrippen

Evolutionaire stamboom

(B7 Verwantschap)

Evolutionary family tree

A

Schematisch overzicht van de verwantschap tussen soorten.

(B7 Verwantschap)

Schematic overview of the relationship between species.

30
Q

Wat hebben fossielen bijgedragen aan de evolutietheorie?

(B7 Verwantschap)

What did fossils contribute to the theory of evolution?

A

1. Fossielen: Versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten.
- Uit gevonden fossielen blijkt dat in de loop van de evolutie soorten zijn ontstaan, veranderd en/of verdwenen.

(B7 Verwantschap)

1. Fossils: Fossilized remains of organisms or imprints of organisms in rocks.
- Fossils found show that species have emerged, changed and/or disappeared in the course of evolution.

31
Q

Begrippen

Biotechnologie

(B8 DNA-technieken)

Biotechnology

A

Alle technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten voor mensen te maken.

(B8 DNA-technieken)

All techniques that involve the use of organisms to make products for humans.

32
Q

Begrippen

Genetische modificatie

(B8 DNA-technieken)

Genetic modification

A

Aanpassen van erfelijke eigenschappen van organismen door de mens.

(B8 DNA-technieken)

33
Q

Noem vier DNA-technieken

(B8 DNA-technieken)

Name four DNA-technics

A
  1. Biotechnologie
  2. Genetische modificatie
  3. Recombinant-DNA-technieken
  4. Gene-editing

(B8 DNA-technieken)