Thema 3 Flashcards

1
Q

aandoen

A

Het is donker, dus ik doe een lamp aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanvullen

A

Het zout is bijna op. Ik koop meer zout en ik vul het aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

achteraan

A

Het toliet is helemaal achteraan in de gang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

af en toe

A

Sanne gaat af en toe naar de bioscoop. Maar Olga gaat elke week.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De agenda

A

Dit wordt een lange vergadering! We hebben een volle agenda.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het alarm

A

Ons huis heeft een alarm. We horen het als er iemand inbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het appartment

A

Ons appartement is op de vijfde verdieping van de flat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bereid zijn om

A

Be willing to
Kan iemand je helpen? Ja, mijn broer is bereid om me te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Besparen

A

Fiesten gaat seller dan lopen. Je bespaart tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De bijeenkomst

A

The meeting
Tijdens de bijeenkomst praten we over een nieuwe speeltuin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De blad, bladeren

A

leaf, leaves
In de herst vallen de bladeren van de bomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De boormachine

A

drill
Alex gebruikt een boormachine om een gat in de muur te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De commissie

A

the commission
Een bewonerscommissie onderzoekt de ongelukken in de wijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

communiceren

A

to communicate
Op je werk moer je goed communiceren. Je vertelt wat je doet en je vraagt dingen die je niet begrijpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De container

A

the container
Hij doet het tuinafval in de groencontainer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A