Thema 1 Flashcards

1
Q

Gereguleerde marktwerking

A

Marktwerking binnen door de overheid gestelde voorwaarden en beperkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De vier stelsel wetten

A

Zvw, Wlz, WMO en de Jeugdwet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Principaal-agent problemen

A

Ongelijke verdeelde informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Principaal

A

Relatief slecht geïnformeerde partij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Agent

A

Relatief goed geïnformeerd partij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij gelijke doelstelling

A

Geen risico op misbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij ongelijke doelstelling

A

Wel risico op misbruik. Eigen belang agent staat niet gelijk aan belang van principaal. Immoreel gedrag mogelijk (‘moreel gevaar’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oplossingen voor principaal-agent problemen

A

Verkleinen informatie-asymmetrie.
(Meer) gelijkschakelen van belangen.
Regelgeving door de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vijf potentiële principaal-agent problemen

A
  1. Patient <–> zorgaanbieder.
  2. Zorgverzekeraar <–> verzekerde.
  3. Zorgverzekeraar <–> aspirant-verzekerde.
  4. Verzekerde <–> zorgverzekeraar.
  5. Zorgverzekeraar <–> zorgaanbieder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Praktijkvariatie

A

De verschillen in aantal interventies tussen artsen, ziekenhuizen en regio’s bij dezelfde aandoeningen die niet verklaard kunnen worden door verschillen in patiëntenpopulatie worden praktijkvariatie genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aanbodgeïnduceerde vraag

A

Vraag wordt uitgelokt door de aanbieders terwijl de vraag medisch gezien niet strikt noodzakelijk is. De artsen (agent) maken misbruik van hun informatievoorsprong tov patiënten/verzekeraars (principaal). Supplier-induced demand (SID).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tegenkrachten voor SID bij artsen

A

Doelinkomen in plaats van zo hoog mogelijke inkomen.
Hoger inkomen staat tegenover minder vrije tijd.
Beroepsethiek ⇒ ‘eed van Hippocrates’. Hierbij beloven ze plechtig dat ze altijd in belang van de patiënt zullen opstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Roemer’s law

A

“In an insured population, a hospital bed built is a filled bed.” - Milton Roemer.
Naarmate de capaciteit van de zorg uitbreidt en patiënten verzekerd zijn hebben artsen ruimte en prikkels de capaciteit te vullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bekostigingsmethoden

A

Basishonorering/bekostiging:
1. Per consult/verrichting (Fee-for-service). Sterke prikkel om meer productie te draaien, dus risico op aanbodgeïnduceerde vraag.

  1. Per zorgbundel per patient (Bundled payment). Één bedrag per patient voor alle vormen van zorg die de patient nodig zou hebben (DBC)).
  2. Per zorgbundel per verzekerde (Capitation payment). Een bedrag per verzekerde ongeacht of hij ziek is of niet.
  3. Vast bedrag per periode (Salaris/budget). Kleinere prikkel voor aanbodgeïnduceerde vraag t.o.v. fee-for-service.

Prestatie-opslagen: Expliciet belonen van ‘meetbare prestaties (Pay-for-performance).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Perfecte marktwerking

A

Op een markt met perfecte marktwerking zorgt de onzichtbare hand van het marktmechanisme ervoor dat overheidsbemoeienis niet nodig is om tot optimale uitkomst te komen. En daarmee onderscheid een markt met perfecte marktwerking (pure competition) zich van andere marktwerkingen die zich gekenmerkt worden door imperfecte concurrentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vier voorwaarden voor perfecte marktwerking

A
  1. Homogene producten: Aanbieders verkopen allemaal hetzelfde product.
  2. Transparante markt: Aanbieders & vragers beschikken over perfecte informatie.
  3. Toe- & uittreding is vrij.
  4. Aanbieders zijn prijsnemers: Er zijn zoveel aanbieders dat ieder van hen individueel geen invloed kan uitoefenen op de prijs.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Schending vier voorwaarden perfecte marktwerking in de zorg

A
  1. In de zorg zijn de producten/diensten vaak heterogeen. Er bestaan soms flinke kwaliteitsverschillen tussen zorgaanbieders.
  2. De zorgmarkt is niet transparant, er is sprake van informatieasymmetrie.
  3. Toe- en uittreding is niet vrij, er gelden strenge voorwaarden en het is prijzig wat toegang tot de markt voor nieuwe concurrenten bemoeilijkt.
  4. Aanbieders zijn geen prijsnemers doordat ze geen minimale marktaandelen hebben. Ze hebben controle over hun prijzen en zijn niet afhankelijk van de markt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Veronderstelling neoklassieke micro economie

A

Op een markt met perfecte marktwerking streven partijen naar winstmaximalisatie, dat is de veronderstelling van de neoklassieke micro economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Winst

A

De totale opbrengst minus totale kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Marginale opbrengst (MO)

A

De afgeleide van de totale opbrengst. Ofwel de marginale opbrengst is de verandering van de totale opbrengst als de hoeveelheid met 1 eenheid toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Marginale kosten (MK)

A

De afgeleide van de totale kosten. Ofwel de marginale kosten is de verandering van de totale kosten als de hoeveelheid met 1 eenheid toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Marginale winst (MW)

A

Afgeleide van de totale winst. Als MW = 0 dan is de winst maximaal ofwel MO = MK. Als MW > 0, dan meer produceren en verkopen (MO > MK).
Als MW < 0, dan minder produceren en verkopen (MO < MK).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Winstmaximalisatie

A

MW = 0 ofwel MO = MK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Stappenplan om winst/verlies te berekenen

A
  1. Prijs berekenen van winstmaximalisatie bij MO = MK.
  2. In de grafiek aflezen bij deze prijs de snijpunt met de marginale kosten. Nu kan je de Q aflezen.’
  3. Bij deze Q kijken naar de prijs bij de gemiddelde totale kosten (GTK = ATC).
  4. Verschil tussen deze prijzen x de hoeveelheid (Q) is de totale winst bij winstmaximalisatie.

(Het blijkt dat bij x eenheden (Q) worden verkocht met een prijs van X (P bij MK) terwijl de gemiddelden kosten gelijk is aan x euro.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Consumentensurplus

A

Financieel voordeel vragers. Verschil tussen betalingsbereidheid en marktprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Producentensurplus

A

Financieel voordeel aanbieders. Verschil tussen prijs waartegen men bereid zou zijn te produceren en marktprijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Aanpassingen van korte naar lange termijn

A

Winst lokt toetreding uit. Winst op een markt met een perfecte concurrentie leidt toetreding van nieuwe aanbieders. Bij dezelfde prijs wordt er meer aangeboden. Hierdoor daalt de prijs en dit leidt tot een afname van winst. Omdat de productiehoeveelheid wordt verlaagd gaan aanbieders kritischer kijken naar hun voorraden. Hierdoor gaat de aanbodcurve weer omhoog. Er komt een prijs tot stand waarbij geen winst of verlies gemaakt wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Allocatieve efficiënte

A

Prijs is gelijk aan marginale kosten. De consument betaalt voor de eenheden die ze kopen nooit meer dan dat het echt kost om die eenheden te maken P = MK.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kosten efficiëntie

A

Prijs is gelijk aan laagste punt op lange termijn gemiddelde kostencurve. Er is geen enkele lagere prijs mogelijk zonder dat de aanbieders verlies maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Pareto-efficiënte

A

Een marktuitkomst is Pareto efficiënt als de uitkomst van de markt zodanig is dat voor niemand een verbetering mogelijk is zonder dat dat bij een ander tot een achteruitgang leidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Perfecte marktwerking & innovaties

A

Continue zoektocht naar kostenbesparende innovaties bij perfecte marktwerking. Dit is namelijk een bittere noodzaak om te overleven. Want als er een nieuwe toetreder komt die goedkoper is, dan zul je mee moeten want anders ga je failliet!

“Perfect competition is akin to running a treadmill: the firm either keeps on innovating or fall flats on its face”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Monopolie

A

Een monopolie wilt zeggen dat er één aanbieder op de markt is.

33
Q

Vijf mogelijke oorzaken van een monopolie:

A
  1. De aanbieder heeft exclusieve controle over belangrijke productiefactoren. Voorbeeld: Perrier heeft de exclusieve recht/controle over het bronwater van Perrier.
  2. Schaalvoordelen (natuurlijke monopolie). Het is goedkoper om meer te produceren door 1 bedrijf. Voorbeeld: Drinkwaterbedrijven in Nederland zoals Evides.
  3. Patenten.
  4. Netwerkeffecten. Wanneer meer mensen hetzelfde product gebruiken, dan wilt uiteindelijk iedereen hetzelfde product gebruiken omdat het handig is. Voorbeelden: Words en Office producten.
  5. Wet- en regelgeving (vergunningen of licenties). Zoals de RET.
34
Q

Monopolist

A

Een monopolist kan zelf besluiten welke hoeveelheid op de markt brengt en welke prijs daarbij hoort.

35
Q

Maximale output

A

Hoeveelheidsmaximalisatie = maximale output. Als P = GTK, dan maximale output (Qmax).

36
Q

Een aanbieder/monopolist die streeft naar winstmaximalisatie kies voor de combinatie van…

A

P en Q waarvoor geldt MO = MK.

37
Q

Een monopolist die streeft naar hoeveelheidsmaximalisatie kiest voor de combinatie van P en Q

A

waarbij geldt dat de P = GTK (gemiddelde totale kosten).

38
Q

Prijsdiscriminatie

A

Voor identiek product bij verschillende consumenten verschillende prijzen in rekening brengen. Een monopolist kan ook proberen om zijn winst verder te maximaliseren door gebruik te maken van prijsdiscriminatie.

39
Q

Voorwaarden prijsdiscriminatie

A

Verschillende voorkeuren bij consumenten (ofwel verschillen in betalingsbereidheid). Niet kunnen doorverkopen. Anders treedt er arbitrage op!

40
Q

Effecten van prijsdiscriminatie

A

Hogere winst aanbieder. Verkleining consumentensurplus –> betalingsbereidheid versus daadwerkelijke prijs.

41
Q

3 vormen van prijsdiscriminatie:

A

1e graads prijsdiscriminatie
2e graads prijsdiscriminatie
3e graads prijsdiscriminatie

42
Q

1e graads prijsdiscriminatie

A

Individuele prijzen voor consumenten vastgesteld, hierbij is P = MO.
Het consumentensurplus wordt geheel afgeroomd.

43
Q

2e graads prijsdiscriminatie

A

Verschillende prijzen gerekend bij verschillende hoeveelheden.

44
Q

3e graads prijsdiscriminatie

A

Verschillende prijzen voor hetzelfde product op verschillende markten.
Hoogste prijs op de markt met laagste prijselasticiteit. Er wordt dus gebruik gemaakt van verschillen in betalingsbereidheid tussen gescheiden markten.

Praktijkvoorbeeld: Prijzen van geneesmiddelen.

45
Q

Elastische vraag

A

Een prijsdaling leidt tot een omzetstijging.

46
Q

Inelastische vraag

A

Een prijsdaling leidt niet tot een omzetvergroting.

47
Q

Natuurlijke monopolies

A

Er kan geen concurrentie toegestaan worden op een markt. Het is het beste als er in een bepaalde regio of andere gebied één aanbieder is. Alleen is er bij een monopolie wel sprake van inefficiëntie, een monopolist heeft door gebrek aan concurrentie onvoldoende prikkels om op de kosten te letten. Dus zijn er overheidsingrijpen nodig.

48
Q

Vijf mogelijke vormen van overheidsingrijpen bij monopolies

A
  1. Publiek eigendom & management.
    Er is dan niet meer sprake van private monopolies/bedrijven maar publieke bedrijven. Publieke bedrijven hebben minder neiging om marktmacht te gebruiken en beter op de kosten gaan letten.
  2. Overheidsregulering van private monopolies.
    Het eigendom wordt wel bij de private bedrijven gelaten echter de regulering wordt gedaan door de overheid (prijzen).
  3. Exclusieve contractering (ofwel concurrentie om de markt).
    Je laat private bedrijven met elkaar concurreren om zo een winnaar te belonen met het tijdelijke recht om de product/dienst aan te bieden.
  4. Strikte handhaving mededingsregels.
    Je blijft als overheid sterk op letten of partijen met een dominante positie, deze positie niet misbruiken. Je grijpt als mededingsautoriteit in.
  5. Laissez-faire beleid.
    Je bemoeit je als overheid er niet mee ⇒ ‘je trekt je handen er van af’.
49
Q

Voorbeeld overheidsingrijpen ⇒ prijsregulering via maatstafconcurrentie:

A

Aanbieders/monopolisten worden dan financieel afgerekend op hun relatieve prestaties. Er wordt gekeken wat de prestaties van de monopolist zijn en die worden vergelijken met andere prestaties van vergelijkbare monopolisten. Zo kan je komen op een maatstaf op basis waarvan je iedere individuele monopolist (financieel) kunt afrekenen.

50
Q

Voorbeeld overheidsingrijpen ⇒ benchmarking

A

Alleen ‘naming & shaming’. Bij benchmarking kaart je als overheid alleen de relatieve prestaties aan en verbindt je er geen financiële consequenties aan.

51
Q

Dataomhullingsanalyse (DEA)

A

Er wordt dan een maatstaf vastgesteld en die maatstaf is bepalend voor de prestaties van anderen en die prestaties kan je weer gebruiken om financiële prikkels in te bouwen.

52
Q

Efficiëntievergelijking via DEA kan op twee manieren:

A

Input georiënteerde benadering: Verschillen in input bij dezelfde output. Welke bedrijven hebben meer of minder input nodig om dezelfde output te realiseren?

Output georiënteerde benadering: Verschillen in output bij dezelfde input.

53
Q

Bepalen mate van inefficiëntie:

A

Grenslijn vaststellen (= ‘omhulling’).
Afstand berekenen tot de grenslijn.
Grotere afstand ⇒ grotere mate van inefficiëntie

54
Q

Technisch efficiënt

A

Als 𝜆 gelijk is aan 1 dan spreken we over een technisch efficiënte instelling. Dan ligt de instelling namelijk op de grenslijn.

𝜆 = afstand van oorsprong tot de grenslijn / afstand van oorsprong tot de instelling (totale afstand)

55
Q

Factorprijs efficiënt

A

Voor één van de instellingen die op de grenslijn zit, geldt dat de totale kosten het laagst zijn. Afhankelijk van de prijsverhouding van de productiefactoren is er maar één instelling op de grenslijn die de laagste totale kosten heeft. Die instelling is niet alleen technisch efficiënt maar ook factorprijs efficiënt.

56
Q

Perfecte concurrentie

A

De volledige afwezigheid van enige marktmacht. Aanbieders zijn machteloze prijsnemers.

57
Q

Pure monopolie

A

Één aanbieder die machtige prijszetters zijn.

58
Q

Monopolistische concurrentie

A

Een markt die kenmerken heeft van concurrentie en monopolie.
Hier gelden twee kenmerken van perfecte marktwerking/concurrentie namelijk:
Er zijn veel aanbieders en geen toetredingsdrempels. Korte termijn: winst. Lange termijn: break-even door toetreding.
Hier is sprake van productdifferentiatie: er zijn verschillen tussen de producten die op de markt worden verhandeld. Aanbieders investeren veel in merkentrouw.
Vb. supermarktproducten.

59
Q

Oligopolie

A

Markt die gedomineerd wordt door een paar grote aanbieders.

60
Q

Oligopolie - drie mogelijke markt uitkomsten:

A
  1. Stabiele prijzen.
  2. Prijzenoorlog.
  3. Collusie/samenwerking: Afspraken tussen een paar grote aanbieders die de markt domineren om zodoende hun eigen winst te vergroten (cartels).
61
Q

Speltheorie

A

Wanneer een van de aanbieders zich niet aan de afspraak houdt om hoge kosten te vragen en uiteindelijk stiekem een lage prijs vraagt om zo winst te maken.

62
Q

Monopolie

A

Monopolie = één aanbieder.
Aanbieder is prijszetter.
Gevaar: Misbruik van verkoopmacht.

63
Q

Monopsonie

A

Monopsonie = één vrager.
Vrager is prijszetter.
Gevaar: Misbruik van inkoopmacht.
Effect op hoeveelheid en/of kwaliteit bepaalt welvaartseffect toename inkoopmacht.

64
Q

Herfindahl-Hirschman Index (HHI).

A

Indicator voor marktconcentratie.
Berekend als som van alle gekwadrateerde marktaandelen:
HHImin = 0 ⇒ groot aantal marktpartijen.
HHImax = 10000 ⇒ één marktpartij.
Er is sprake van een ‘behoorlijke concentratie’ als HHI > 2000 (risicovol).

65
Q

Vergoeding niet-gecontracteerde zorg (Artikel 13 Zvw lid 1)

A

Indien een verzekerde krachtens zijn zorgverzekering een bepaalde vorm van zorg of een andere dienst te betrekken van een aanbieder met wie zijn zorgverzekeraar een overeenkomst over deze zorg of dienst en de daarvoor in rekening te brengen prijs heeft gesloten of van een aanbieder die bij zijn zorgverzekeraar in dienst is, en hij deze zorg of andere dienst desalniettemin betrekt van een andere aanbieder, heeft hij recht op een door de zorgverzekeraar te bepalen vergoeding van de voor deze zorg of dienst gemaakte kosten.

66
Q

Wet langdurige zorg (Wlz)

A

Één regionaal zorgkantoor koopt zorg in namens alle zorgverzekeraars. Wettelijke maximumtarieven per zorgzwaartepakket (ZZP).
Voorbeeld: Inkoop verpleeghuiszorg.
Voorbeeld: Inkoopbeleid zorgkantoren.

67
Q

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

A

Zorginkoop door gemeente via concurrentie om de markt.

68
Q

Waarom mededingingstoezicht in de zorg?

A

Misbruik machtspositie zorgaanbieder:
Onnodig hoge prijzen.
Onvoldoende aandacht voor kwaliteit.
Tegenhouden van nieuwe innovatieve toetreders.

Misbruik machtspositie zorginkopers:
Verschraling kwaliteit & aanbod.
Gebrek aan bereidheid om innovatief zorgaanbod te contracteren.

69
Q

Autoriteit Consument & Markt (ACM)

A

De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels van de mededingingswet. Is een zelfstandingbestuursorgaan. Het is dus een instrument in het beleid en niet een instantie die zelf beleid maakt.

70
Q

Mededingingswet (Mw) bestaat uit

A

Verbod op kartel (Art. 6).
Verbod op misbruik EMP (Art. 24).
Concentratietoezicht (Art. 26 e.v.).

71
Q

Wet Marktordening Gezondheidszorg (Wmg).

A

Toezicht uitvoering Zvw & Wlz.
Toezicht op en reguleren van zorgmarkten.
Samenwerkingsafspraken met ACM.
Dit wordt gedaan door de NZA (Nederlandse Zorgautoriteit). NZA is een zelfstanding bestuursorgaan. Het is dus een instrument in het beleid en niet een instantie die zelf beleid maakt.

72
Q

Mededingsinstrumenten NZa

A

Algemene verplichtingen voor zorgverzekeraars en/of -aanbieders.
Specifieke verplichtingen voor partijen met aanmerkelijke marktmacht (AMM).
Slechts twee praktijkvoorbeelden optreden NZa bij AMM.

73
Q

Relevante markt

A

Afbakenen relevante markt noodzakelijk voor bepalen eventuele machtspositie van ondernemingen. Relevante markt heeft twee dimensies:
1. Relevante productmarkt.
2. Relevante geografische markt.

74
Q

Uitzonderingen kartelverbod:

A
  1. Bagatelbepaling: Aantal ondernemingen ≤8 en omzetdrempel niet overschreden.
  2. Gezamenlijk marktaandeel ≤10%.
  3. Voordelen > nadelen: cumulatieve voorwaarden (Art. 6, lid 3).
    Aanbieders kunnen overtuigend laten zien aan de mededingsautoriteit dat de samenwerking directe voordelen met zich meebrengt die ten goede komen aan afnemers.
75
Q

Misbruik van economische machtspositie

A

Misbruik EMP is strafbaar, bezit ervan niet.
Twee uitingsvormen:
Misbruik van verkoopmacht.
Misbruik van inkoopmacht.

76
Q

3 typen concentratietoezicht

A

Fusies, overnames en ‘joint ventures’.
Concentratie in de zin van Mw als sprake is van zeggenschap in de (nieuwe) onderneming.

Concentratie niet toegestaan bij significante belemmering van mededinging.
Twee uitzonderingen mogelijk:
Reddingsfusieverweer (‘Failing firm defence’).
Efficientieverweer (‘Efficiency defence’).

77
Q

Zorgspecifieke fusietoets

A

Eerst toets Nza, bij groen licht vervolgens toetst ACM. Het is mogelijk in meldings- en/of vergunningsfase. ACM is niet verplicht zienswijze NZa te volgen.

78
Q

Kartelverbod en 1e lijnszorg

A

Zolang zorgaanbieders, patienten en zorgverzekeraars er gezamenlijk uitkomen, is er voor de ACM geen aanleiding om aan te nemen dat een samenwerking schadelijk uitpakt.