Tentamen 2021-2022; vraag 31-59 Flashcards
Vraag 31 (week 3, ZO.5)
Je bent dermatoloog in een algemeen ziekenhuis. Bij je komt een 34-jarige kapster met klachten van jeukende schilferende handen. Je denkt aan een contactallergie.
Welke vragen moet je stellen voordat je verder onderzoek gaat inzetten?
Let op! meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A. Is patiënte bekend met constitutioneel eczeem, astma en/of hooikoorts?
B. Zijn er in de familie mensen met constitutioneel eczeem, astma en/of hooikoorts?
C. Zijn er in de familie mensen met seborrhoisch eczeem?
D. Heeft ze behalve op haar handen ook eczeem op andere plekken op het lichaam?
E. Zijn de klachten minder gedurende vakanties?
A. Is patiënte bekend met constitutioneel eczeem, astma en/of hooikoorts?
B. Zijn er in de familie mensen met constitutioneel eczeem, astma en/of hooikoorts?
D. Heeft ze behalve op haar handen ook eczeem op andere plekken op het lichaam?
E. Zijn de klachten minder gedurende vakanties?
Een contactallergie is een type IV overgevoeligheidsreactie. Hierbij wordt het allergeen opgenomen door een antigeenpresenterende cel en vervolgens aan een antigeen-specifieke T-lymfocyt gebonden. Deze wordt geactiveerd en scheidt pro-inflammatoire cytokinen uit.
Voordat de diagnostiek ingezet wordt, is een goede anamnese belangrijk.
Atopisch eczeem komt voor bij ongeveer 10% van de kinderen en bij ongeveer 3% van de volwassen bevolking. Het is een chronische en vaak met heftige jeuk gepaard gaande huidziekte. Personen met dit eczeem lijden vaak, vanwege hun genetische aanleg, ook aan andere atopische aandoeningen gepaard gaande met een hoog serum IgE gehalte. Net als bij het contacteczeem spelen antigeenpresenterende Langerhans cellen een belangrijke rol in de inductie- en effector fase van atopisch eczeem. In de effector fase zijn Th1- én Th2-lymfocyten betrokken. Bij het atopisch eczeem zijn zowel Type-I als Type-IV (volgens Gell en Coombs) mechanismen operationeel.
Vraag 32 (week 3, ZO.6)
Noem 3 virussen die huiduitslag kunnen geven en die tijdens de zwangerschap een risico kunnen vormen voor de ongeboren vrucht.
Rubella virus, parvovirus B19, enterovirus, varicella zoster virus
Rubella virus veroorzaakt rode hond.
Parvovirus B19 veroorzaakt erythema infectiosum.
Vraag 33 (week 4, HC.1)
Bij een reiziger met klachten na recent bezoek aan tropische gebieden is het goed uitvragen van de anamnese extra belangrijk. Hiervoor wordt het acroniem LARISA als geheugensteun gebruikt.
Voor welk anamnese aspect staat de letter L van LARISA?
A. Laatste dag in de tropen
B. Laatste dag voor dat de klachten ontstonden
C. Longklachten
D. Locatie
D. Locatie
L - Locatie
A - Activiteit
R - Reiziger
I - Incubatietijd
S - Syndromen
A - Aanvullend onderzoek
Vraag 34 (week 4, HC.2)
U ziet op het tropenspreekuur een 35-jarige man die terug is gekomen van een maandenlang verblijf in India en die beweert dat hij ondanks een pre-reisvaccinatie tegen buiktyfus toch buiktyfus heeft opgelopen. U raakt in gesprek over klinische symptomen en de optimale manier om deze diagnose te stellen.
- Leg uit wat bedoeld wordt met een relatieve bradycardie.
- Leg uit waarom de Widal-test waarmee antistoffen tegen Salmonella typhi in het bloed worden aangetoond, bij deze man geen rol van betekenis speelt in de diagnostiek naar een buiktyfusinfectie.
- Dissociatie tussen temperatuurcurve en hartslag: een, gelet op de hoogte van de koorts, minder dan verwachte stijging van de hartslag
- Als antistoffen worden aangetoond, valt nooit met zekerheid te zeggen of deze al zijn aangemaakt in reactie op een acute infectie of het gevolg van zijn eerdere vaccinatie tegen buiktyfus.
Vraag 35 (week 4, HC.4)
U bent internist-infectieloog. Op uw spreekuur komt een 62-jarige man afkomstig uit Napels (Italië) met leverenzymafwijkingen.
Welk laboratoriumonderzoek moet je in ieder geval aanvragen?
A. HCV-RNA
B. Anti-HCV, indien positief dan HCV-RNA
C. Hepatitis B diagnostiek en HCV-RNA
D. Hepatitis B diagnostiek en anti-HCV; indien de laatste positief dan HCV-RNA
D. Hepatitis B diagnostiek en anti-HCV; indien de laatste positief dan HCV-RNA
ALAT en ASAT tonen aan dat er hepatitis is, ze zijn niet specifiek dus je weet niet welke hepatitis er dan is.
Anti-HCV-IgG zijn antistoffen tegen hepatitis C virus en blijven, zodra opgelopen, je hele leven. Deze zijn na ongeveer 8 weken te meten.
Bij een positieve uitslag van anti-HCV, moet worden bepaald of het HCV-RNA kan worden aangetoond. Dit indiceert namelijk een actieve infectie.
Vraag 36 (week 4, HC.5)
Hoe vindt de overdracht van Hepatitis A plaats?
A. Via bloed-bloed contact
B. Via faeco-orale overdracht
C. Via transmissie tijdens de zwangerschap van moeder op kind
B. Via faeco-orale overdracht
Transmissie hepatitis
Hepatitis A:
- Importziekte, besmetting tijdens vakantie in landen met verminderde hygiëne, slechte sanitaire voorzieningen
- Faeco-orale route (besmet drinkwater, voedsel), acute ziekte
Hepatitis B en C:
- Risicogroepen, besmetting verticaal (via moeder) of horizontaal, via b bloed of semen
- Kan chronisch dagerschap worden
Vraag 37 (week 4, HC.6)
Noem tenminste 4 overdracht (transmissie) routes voor infectieziekten.
- Lucht (influenza, MERS-virus)
- Water (cholera)
- Voedsel (norovirus)
- Knaagdieren (hantavirus, leptospirose)
- Muskieten (dengue, gele koorts, Japanse encephalitusvirus, Westnijlkoorts, malaria)
- Bloed (hepatitis (B, C), HIV, ebola)
- SOA (HIV, hepatitis, …)
Vraag 38 (week 4, HC.6)
Wanneer voldoen een ziekte aan de definite ‘opkomende infectieziekte’? Noem drie punten.
Opkomende infectieziekten zijn infectieziekten die:
1. Recent zijn toegenomen in incidentie of geografische verspreiding
2. Verspreid zijn naar nieuwe gastheerpopulaties of gastheersoorten (o.a. zoönosen)
3. (Recent zijn ontdekt of) zijn veroorzaakt door nieuw ge-evolueerde ziekteverwekkers
Vraag 39 (week 4, ZO.2)
U heeft een sterk antiviraal middel, zoals bijvoorbeeld Entecavir, voorgeschreven aan uw chronische hepatitis B patiënten A, B, C en D. De behandeling is inmiddels 12 maanden onderweg.
De waarden van HBV-DNA in IU/ml voor patiënten A, B, C en D zijn:
Patiënt A
- Maand 0: 10^7
- Maand 3: 10^7
- Maand 6: 10^6
- Maand 9: 10^5
- Maand 12: 10^3
Patiënt B
- Maand 0: 10^7
- Maand 3: 10^7
- Maand 6: 10^7
- Maand 9: 10^7
- Maand 12: 10^7
Patiënt C
- Maand 0: 10^8
- Maand 3: 10^6
- Maand 6: 10^3
- Maand 9: 10^4
- Maand 12: 10^5
Patiënt D
- Maand 0: 10^8
- Maand 3: 10^8
- Maand 6: 10^8
- Maand 9: 10^8
- Maand 12: 10^8
Bij welke patiënt moet u aan een geneesmiddelen geïnduceerde resistente hepatitis B virus mutant (“drug-resistant mutant”) denken?
Patiënt C
Bij patiënt A is te zien dat de hoeveelheid HBV-DNA gedurende de maanden langzaam afneemt. Het virus lijkt bij deze patiënt dus te reageren op het antivirale middel.
Bij patiënt B en D blijft de hoeveelheid HBV-DNA gelijk gedurende de maanden. Het virus lijkt bij deze patiënt dus niet te reageren op het antivirale middel.
Bij patiënt C is in de eerste 6 maanden een afname van de hoeveelheid HBV-DNA, maar vanaf de 9e maand neemt de hoeveelheid DNA weer toe. Hierbij lijkt het virus dus in eerste instantie te reageren, maar later niet meer. Hierbij is er dus sprake van een geneesmiddelen geïnduceerde resistente hepatitis B virus mutant.
Vraag 40 (week 4, ZO.3)
Wat zijn de meest voorkomende klachten die bij alle ARBO virusinfecties voorkomen, zoals Dengue, Chikungunya en Zika?
A. Rash en gewrichtsklachten
B. Gewrichtsklachten en microcephalie
C. Microcephalie en rash
D. Rash en gewrichtsklachten en microcephalie
A. Rash en gewrichtsklachten
Virussen, overgebracht door geleedpotigen (arthropods) vallen binnen de groep Arbovirussen, ofwel ‘arthropod borne virusses’. De belangrijkste vectoren zijn muggen, teken en zandvliegen. Een aantal van deze virussen kunnen virale hemorragische koorts of virale meningitis/encephalitis veroorzaken.
De virussen komen zelden voor in Nederland. In de meeste gevallen zijn het reizigers die in tropische oorden besmet raken. Wereldwijd is denguevirus de meest voorkomende ziekteverwekker binnen de groep Arbovirussen, maar ook Chikungunya-, Tickborne encephalitis-, West Nile-, Krim-Congo-, Gele koorts-, Zika- en Japanse encephalitis virus zijn voor de mens belangrijke ziekteverwekkers. Het Schmallenberg virus is ook een Arbovirus, maar is voor mensen voor zover bekend ongevaarlijk.
Tickborne encephalitis virus, Japanse encephalitis virus en West Nile virus kunnen meningitis / encephalitis veroorzaken. De overige genoemde Arbovirussen, met uitzondering van Chikungunya en Zikavirus veroorzaken virale hemorragische koorts.
Vraag 41 (week 5, HC.1)
Er bestaat een correlatie tussen de prevalentie van invasieve worminfecties en het voorkomen van allergieën.
Welke van onderstaande verbanden is juist?
A. Hoge prevalentie van worminfecties is geassocieerd met hoge prevalentie van allergieën
B. Lage prevalentie van worminfecties is geassocieerd met hoge prevalentie van allergieën
C. Zowel hoge als lage prevalentie van worminfecties is geassocieerd met hoge prevalentie van allergieën D. Er is geen correlatie tussen de prevalentie van worminfecties en de prevalentie van allergieën
B. Lage prevalentie van worminfecties is geassocieerd met hoge prevalentie van allergieën
Allergische reacties en worminfecties lokken dezelfde lichamelijke responsen uit, maar komen vaak niet tegelijk voor. Allergieën komen vooral voor in gebieden waar een goede hygiëne en riolering aanwezig zijn. Worminfecties komen daarentegen vooral voor in gebieden waar dit niet is. De vermoedelijke verklaring hiervoor is de beïnvloeding van de worminfectie met een chronische onderdrukking van Th2-cellen door Treg-cellen. Daardoor zal er minder snel een allergische reactie ontstaan. De afwezigheid van worminfecties zorgen dus voor een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen van allergische ziekten.
Vraag 42 (week 5, HC.2)
Allergische rhinitis, astma en anafylaxie behoren bij een specifieke type overgevoeligheid.
- Bij welke type overgevoeligheid behoren allergische rhinitis, astma en anafylaxie?
- Benoem de twee onderdelen van het immuunsysteem die bij de pathogenese van dit type overgevoeligheid een hele belangrijke rol spelen.
- Type I
- Th2, mestcellen, IgE
Een type I gemedieerde reactie (ook wel IgE gemedieerde reactie) bestaat uit 2 fases, de sensibilisatie fase en de effector fase (= allergische reactie).
In de sensibilisatie fase wordt het allergeen door een APC gepresenteerd aan een T-cel. Deze stimuleert de productie van IFN-γ (door Th1) en IL4, IL13 en IL5 (door Th2). IL4 en IL13 stimuleren de B-cel tot IgE synthese.
De effector fase bestaat uit een directe reactie (binnen seconden) en een late reactie (na 6-8 uur). Bij binding van het allergeen aan een mestcel, zal direct een release van mediatoren (histamine, leukotriënen, prostaglandine D2, PAF, tryptase, chymase, kininen) plaatsvinden, wat zorgt voor bronchusconstrictie, vasodilatatie, oedeem, mucussecretie en zenuwstimulatie.
In de late fase zal ook IL4, IL5, IL13, TGF-α, leukotriëne B4 en PAF vrijkomen wat zorgt voor activatie van basofielen, T-cellen en eosinofielen.
Vraag 43 (week 5, HC.3)
Wat is een veelvoorkomend mechanisme bij een geneesmiddelen allergie?
A. Patiënt krijgt een geneesmiddel - opname geneesmiddel in bloedcellen - lysis bloedcellen - binding antistoffen aan onderdelen gelyseerde bloedcellen
B. Patiënt krijgt een geneesmiddel - modificatie oppervlakte eiwitten - vorming en binding antistoffen - activatie complement
C. Patiënt krijgt een geneesmiddel - modificatie oppervlakte eiwitten - lysis bloedcellen
D. Patiënt krijgt een geneesmiddel - opname geneesmiddel in bloedcellen - vorming en binding antistoffen - activatie complement
B. Patiënt krijgt een geneesmiddel - modificatie oppervlakte eiwitten - vorming en binding antistoffen - activatie complement
Geneesmiddelen overgevoeligheidsreacties zijn de meest voorkomende overgevoeligheidsreacties in de dermatologische praktijk. De presentatie is zeer variabel.
Er zijn 4 typen
1. Type I (immediate onset ~ < 1 hour)
2. Type II (delayed onset, IgG mediated cell destruction)
3. Type III (delayed onset, IgG immune complex deposition & complement activation)
4. Type IV (delayed onset and T cell mediated)
Geneesmiddelen veranderen de oppervlakte-eiwitten van de lichaamseigen cellen, waardoor deze als lichaamsvreemd worden beschouwd. Als reactie hierop gaat het lichaam antistoffen vormen en wordt complement geactiveerd. Afhankelijk van het type cel die gemodificeerd wordt door het geneesmiddel, treden verschijnselen op.
Vraag 44 (week 5, HC.4)
Constitutioneel eczeem heeft verschillende voorkeurslocaties, afhankelijk van de leeftijd.
Waar is het eczeem bij baby’s voornamelijk gelokaliseerd?
A. Wangen, hoofd, buitenkant ellebogen en knieën
B. Polsen, knieholtes
C. Handen en voeten
D. Huidplooien, nek, rondom de ogen
A. Wangen, hoofd, buitenkant ellebogen en knieën
Constitutioneel eczeem is een chronische ontstekingsziekte van de huid. Hierdoor ontstaat jeuk, roodheid en schilfering. Constitutioneel eczeem noemen we ook wel atopisch eczeem of atopische dermatitis en is een veelvoorkomende vorm van eczeem.
Vraag 45 (week 5, HC.5)
Welke van de onderstaande symptomen van de huid kunnen binnen 2 uur worden uitgelokt door voedselallergie?
Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A. Urticaria
B. Eczeem
C. Psoriasis
D. Jeuk
E. Erytheem
F. Angio-oedeem
G. Infectie
H. Exantheem
A. Urticaria
D. Jeuk
E. Erytheem
F. Angio-oedeem
H. Exantheem