Tentamen 2020-2021; vraag 31-60 Flashcards
Vraag 31 (week 3, ZO.5)
Hieronder zie je een aantal stellingen over atopisch eczeem?
Welke twee stellingen zijn juist?
A. Contact allergische reacties treden meestal op circa 1 week na blootstelling aan een contactallergeen
B. Contact allergische reacties treden meestal op 48-72 uur na blootstelling aan een contactallergeen
C. De Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende inhalatie allergenen in Europa
D. De Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende contact allergenen in Europa
B. Contact allergische reacties treden meestal op 48-72 uur na blootstelling aan een contactallergeen
D. De Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende contact allergenen in Europa
Atopisch eczeem komt voor bij ongeveer 10% van de kinderen en bij ongeveer 3% van de volwassen bevolking. Het is een chronisch en vaak heftige jeuk gepaard gaande met huidziekte. Personen met dit eczeem lijden vaak, vanwege hun genetische aanleg, ook aan andere atopische aandoeningen in combinatie met een hoog serum IgE-gehalte.
Het atopisch eczeem ontstaat vaak 2 tot 3 dagen na het contact met het allergeen.
De diagnostiek bij een contact allergie bestaat uit epicutaan allergologisch onderzoek. Hierbij worden plakkers op de rug geplakt, waarna binnen 24-48 uur reacties verwacht kunnen worden. Er is een Europese standaardreeks met tal van verschillende contactallergenen die reacties kunnen veroorzaken.
Vraag 32 (week 3, ZO.6)
Welke twee exanthemateuze virussen kunnen vooral schadelijk zijn voor het ongeboren kind tijdens de zwangerschap?
A. Herpes simplex virus
B. Enterovirus
C. Parvovirus B19
D. Rubella virus
E. Bof virus
C. Parvovirus B19
D. Rubella virus
Vraag 33 (week 4, HC.1)
Wat is de meest voorkomende reis-gerelateerde klacht bij reizigers tijdens de reis?
A. Buikklachten/diarree
B. Hartklachten
C. Huidafwijking
D. Koorts
A. Buikklachten/diarree
Het risico op reizigersdiarree bij een verblijf van één maand in een risicoland is 30-80%. Buikklachten en diarree komen dus het meeste voor tijdens de reis.
Vraag 34 (week 4, HC.3)
Welk micro-organisme kan bij gastro-intestinale infectie geen bloederige diarree veroorzaken?
A. Campylobacter
B. Entamoeba histolytica
C. Giardia lamblia
D. Shigella
C. Giardia lamblia
Giardia lamblia
Een infectie met Giardia lamblia kan zich op verschillende manieren uiten en meer of minder ernstige klachten veroorzaken. Soms zijn er nauwelijks of geen klachten en verdwijnen deze na korte tijd. In andere gevallen zijn de klachten maandenlang aanwezig.
De meest voorkomende klacht is diarree. De diarree kan waterdun zijn maar er kan ook sprake zijn van brijige, stinkende diarree. De diarree bevat geen bloed of slijm en gaat vaak gepaard gaat met misselijkheid, gasvorming, buikkrampen en vettige, stinkende ontlasting. Soms zijn er ook klachten zoals koorts en braken. Perioden met klachten worden vaak afgewisseld met perioden waarin er nauwelijks of geen klachten zijn.
Campylobacter
Als er klachten ontstaan begint dat meestal met onder meer diarree, buikpijn (hevige buikkrampen), moeheid en koorts, gemiddeld 3 dagen na het eten of drinken van besmet voedsel of water. De ernst van de klachten varieert van dunne ontlasting tot hevige waterige of bloederige diarree (tot meer dan tien keer per dag). De klachten duren meestal 1 tot 7 dagen en gaan vanzelf over, de koorts verdwijnt meestal binnen 72 uur. In zeldzame gevallen kunnen complicaties ontstaan: reactieve arthritis (Syndroom van Reiter) of het Guillain-Barrésyndroom, beide auto-immuunziektes. De meeste ziektegevallen staan op zichzelf; epidemieën zijn zeldzaam.
Entamoeba histolytica
Een infectie met E. histolytica kan zich zeer variabel presenteren. Patiënten met asymptomatisch dragerschap hebben geen of alleen heel milde klachten van ongevormde ontlasting en lichte buikpijn. De invasieve amoebe kan bloed en slijm geven bij de ontlasting, hevige buikpijn en soms koorts (amoebedysenterie genoemd). Bij verspreiding van amoeben in het portale vaatbed kan een leverabces ontstaan. Verspreiding elders in het lichaam kan zich presenteren als een longabces of hersenabces. Deze abcessen gaan gepaard met pijn en koorts. Een heel lokale invasie van amoeben in de wand van het colon kan zich ook presenteren als een lokale granulomateuze massa (amoeboom).
Shigella
Shigellose begint met koorts en buikkrampen, gevolgd door regelmatig waterdunne diarree. Na enkele dagen wordt de diarree slijmerig en kan er bloed bij zitten. Andere symptomen zijn spierpijn, hoofdpijn of kortdurende huiduitslag. De klachten verdwijnen veelal na 5 tot 10 dagen, soms met behulp van antibiotica. Infectie met shigellabacteriën leidt niet altijd tot ziekteverschijnselen.
Vraag 35 (week 4, HC.3)
Wat is of zijn de meest waarschijnlijke oorza(a)k(en) van een systemische huidafwijking bij een reiziger zonder koorts?
A. Dengue infectie
B. Secundair ontstoken insectenbeet
C. Viraal exantheem en rickettsiose
D. Zonverbranding en toxicodermie
D. Zonverbranding en toxicodermie
Er wordt onderscheid gemaakt tussen lokale en systemische huidafwijkingen.
Systemische huidafwijkingen kunnen gepaard gaan met koorts, er kan dan gedacht worden aan toxicodermie, viraal exantheem, rickettsiose en syfilis. Wanneer er geen koorts is kan er gedacht worden aan zonverbranding en toxicodermie.
Vraag 36 (week 4, HC.4)
Je bent MDL-arts. Je ziet een 55-jarige man vanwege leverenzymstoornissen en overgewicht. De uitslagen van het laboratoriumonderzoek betreffende hepatitis C zijn als volgt: anti-HCV positief, HCV-RNA negatief, HIV-test negatief, HBsAg/antiHBc beide negatief.
Wat is je conclusie met betrekking tot een infectie met HIV, hepatitis B en hepatitis C?
Patiënt heeft een hepatitis C infectie doorgemaakt (vanwege positief anti-HCV); hij is of spontaan of naar aanleiding van antivirale medicijnen genezen.
Patiënt heeft nu geen actieve hepatitis C infectie omdat het HCV-RNA negatief is.
Er is geen sprake van een hepatitis B infectie of een HIV infectie.
Vraag 37 (week 4, HC.5)
Hoe lang is een patiënt gemiddeld ziek van een hepatitis A infectie?
A. 3 dagen tot een week
B. 2 tot 3 weken
C. 4 tot 6 weken
B. 2 tot 3 weken
Vraag 38 (week 4, IC)
Wat is de best passende definitie van het One Health concept in het kader van infectieziekten preventie en bestrijding?
A. One Health betekent dat infectieziekten zich gemakkelijk over de wereld verspreiden.
B. One Health is een interdisciplinaire samenwerking om de gezondheid van mensen, dieren en milieu te verbeteren.
C. One Health betekent dat de hele wereld om hetzelfde beleid en dezelfde oplossing vraagt als het gaat om infectieziekten preventie.
D. Met One Health wordt bedoeld dat overal dezelfde factoren een rol spelen in de verspreiding van infectieziekten.
B. One Health is een interdisciplinaire samenwerking om de gezondheid van mensen, dieren en milieu te verbeteren.
De One Health approach houdt in dat er een samenwerking is tussen de humane gezondheidszorg, veterinaire gezondheidszorg en de omgeving, met als doel om de algehele gezondheid te bevorderen.
Vraag 39 (week 5, HC.1)
Om welke reden is schistosomiasis in Nederland niet endemisch?
A. De geschikte tussengastheer voor humane schistosomiasis komt hier niet voor.
B. De temperatuur van het oppervlakte water is te koud voor de vrijlevende Schistosoma stadia om zich hier te ontwikkelen.
C. Door effectieve bestrijding is schistosomiasis hier geeradiceerd, maar bij voldoende import zou de ziekte hier weer endemisch kunnen worden.
D. Door riolering en goede hygiëne wordt de cyclus doorbroken waardoor besmetting wordt voorkomen.
A. De geschikte tussengastheer voor humane schistosomiasis komt hier niet voor.
Schistosomiasis wordt veroorzaakt door de schistosoma species. Het is een importziekte en komt endemisch voor in tropische gebieden.
De ontwikkelingscyclus verloopt via de urine of feces van geïnfecteerde personen. Deze scheiden eieren uit die in zoet oppervlaktewater terechtkomen. De eieren zwellen eerst op waarna ze openbarsten en de worm naar buiten kan. Deze heeft cilia waarmee het kan bewegen in het water. Vervolgens gaan ze op zoek naar een tussengastheer, de zoetwaterslak. Na ongeveer vier weken scheidt de slak een verder ontwikkelde worm uit die vervolgens op zoek gaat naar de eindgastheer, de mens. De larve kan de intacte huid penetreren. In het lichaam vindt penetratie door de weefsels, transport via de bloedvaten naar de longen en uiteindelijke seksuele voortplanting in de lever plaats. Vervolgens gaan ze (afhankelijk van soort) naar het portale stelsel van de darmen of naar de blaas.
Aangezien de zoetwaterslak niet voorkomt in Nederland, is schistosomiasis niet endemisch. Patiënten kunnen dit ziektebeeld wel meenemen na een reis, maar door het ontbreken van de tussengastheer wordt het niet makkelijk overgedragen.
Vraag 40 (week 5, HC.1)
Welke worm zal na infectie de grootste toename in eosinofiele granulocyten en IgE antilichamen veroorzaken?
A. Enterobius vermicularis (aarsmade)
B. Strongyloides stercoralis
C. Trichobilharzia species
D. Trichuris trichiura (zweepworm)
B. Strongyloides stercoralis
Strongyloides stercoralis is een larve die op een vochtige ondergrond zit en via de huid het lichaam binnenkomt. Daar penetreert het de weefsels en komt het in de bloedvaten terecht. Vervolgens legt het een route af waarbij het via de longen, capillairen, ophoesten en doorslikken in de maag en darmen terecht komt. Hier volgroeit de larve tot een volwassen worm en vindt seksuele bevruchting plaats. De nieuwe larven die hierbij ontstaan zijn terug te vinden in de ontlasting of kunnen door penetratie op de perianale huid weer opnieuw het lichaam binnenkomen. Er moet gedacht worden aan strongyloides bij een eosinofilie.
Vraag 41 (week 5, HC.2)
Welk allergeen is verantwoordelijk voor de meeste gemelde anafylactische reacties op de eerste hulp bij volwassenen?
A. Geneesmiddelen
B. Voeding
C. Insecten
D. Latex
C. Insecten
- Insectengif: wesp, bij, hommel
- Voedsel: pinda, noten, melk
- Voedselafhankelijke inspanning geïnduceerde anafylaxie: anafylaxie als gevolg inspanning na een bepaald voedingsmiddel, er ontstaat dus geen reactie bij het eten maar pas daarna bij inspanning
- Geneesmiddelen: anesthesia, beta-lactam, chloorhexidine
- Latex
Vraag 42 (week 5, HC.3)
Wat is een veelvoorkomend mechanisme bij een geneesmiddelen allergie?
A. patiënt krijgt geneesmiddel, opname geneesmiddel in bloedcellen, lysis bloedcellen, binding antistoffen aan onderdelen bloedcellen
B. patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, lysis bloedcellen
C. patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, vorming en binding antistoffen, activatie complement
D. patiënt krijgt geneesmiddel, opname geneesmiddel in bloedcellen, vorming en binding antistoffen, activatie complement
C. patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, vorming en binding antistoffen, activatie complement
Geneesmiddelen veranderen de oppervlakte-eiwitten van de lichaamseigen cellen, waardoor deze als lichaamsvreemd worden beschouwd. Als reactie hierop gaat het lichaam antistoffen vormen en wordt complement geactiveerd.
Vraag 43 (week 5, HC.5)
Eczeem en voedsel allergie komen vaak samen voor. Vooral op zeer jonge leeftijd krijgen kinderen vaak eczeem bij het overschakelen van borst- op flesvoeding.
Welke van de volgende beweringen is juist?
A. Eczeem en voedsel allergie hebben geen enkel verband met elkaar
B. Eczeem op latere leeftijd is vaak voedsel gerelateerd
C. Eczeem behoort tot het atopie syndroom, maar is zelden causaal gerelateerd aan voedsel allergie
D. Eczeem heeft geen enkel verband met sensibilisatie voor voedingsmiddelen
C. Eczeem behoort tot het atopie syndroom, maar is zelden causaal gerelateerd aan voedsel allergie
Onder het atopisch syndroom vallen hooikoorts (allergische rhinitis), astma, atopische dermatitis (eczeem) en voedselallergieën. Deze komen vaak samen voor, maar zijn door de jaren heen verschillend prominent aanwezig.
Wanneer een kind matig-ernstig eczeem heeft voor het 1e levensjaar, is de kans op voedselallergie 35%. Bij ernstig eczeem heeft 50-70% astma en 60% een voedselallergie.
De leeftijd van het ontstaan van eczeem en de ernst ervan lijken invloed te hebben op het risico op een voedselallergie. Eczeem op jongere leeftijd vergroot het risico op een voedselallergie. Er is echter geen causaal verband tussen de twee te achterhalen.
Vraag 44 (week 5, HC.6)
Welke drie cytokines spelen een belangrijke rol tijdens sensibilisatie fase bij een type I overgevoeligheidsreactie?
A. IL-1
B. IL-3
C. IL-4
D. IL-5
E. IL-13
C. IL-4
D. IL-5
E. IL-13
De type I overgevoeligheidsreactie (IgE gemedieerd) heeft een sensibilisatiefase en een effectorfase.
Bij het eerste contact met een allergeen vindt sensibilisatie plaats. Het allergeen wordt gepresenteerd door een antigeenpresenterende cel aan de T-cellen, welke via Th2-cellen de B-cellen (door IL-4 en IL-13) en de eosinofielen (door IL-5) stimuleren. De gestimuleerde Th1-cellen produceren IFN-γ, dit zorgt voor remming van Th2 en Th1.
De B-cellen vormen specifieke IgE-antilichamen tegen het allergeen, welke binden aan de Fc-receptor op mestcellen.
Bij een tweede contact met het allergeen treedt pas een allergische reactie op. Het geproduceerde IgE zit gebonden aan de mestcel. Op het moment dat het allergeen ook bindt, vindt crosslinking plaats en degranuleert de mestcel. Hierbij komen heel veel mediatoren vrij.
Vraag 45 (week 5, HC.7)
Je bent allergoloog en een 30-jarige vrouw, werkzaam in een bakkerij heeft klachten van niezen en jeukende neus, neusverstopping en slijmproductie tijdens het werk. Je vermoedt een beroepsallergie.
Welke twee specifieke vragen stel je aan de patiënt om dat te kunnen bewijzen?
- Verdwijnen de klachten als u niet werkt, zoals in het weekend of in de vakantie?
- Verergeren de klachten tijdens de werkweek?