Tentamen 2020-2021; vraag 31-60 Flashcards

1
Q

Vraag 31 (week 3, ZO.5)

Hieronder zie je een aantal stellingen over atopisch eczeem?

Welke twee stellingen zijn juist?

A. Contact allergische reacties treden meestal op circa 1 week na blootstelling aan een contactallergeen
B. Contact allergische reacties treden meestal op 48-72 uur na blootstelling aan een contactallergeen
C. De Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende inhalatie allergenen in Europa
D. De Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende contact allergenen in Europa

A

B. Contact allergische reacties treden meestal op 48-72 uur na blootstelling aan een contactallergeen
D. De Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende contact allergenen in Europa

Atopisch eczeem komt voor bij ongeveer 10% van de kinderen en bij ongeveer 3% van de volwassen bevolking. Het is een chronisch en vaak heftige jeuk gepaard gaande met huidziekte. Personen met dit eczeem lijden vaak, vanwege hun genetische aanleg, ook aan andere atopische aandoeningen in combinatie met een hoog serum IgE-gehalte.
Het atopisch eczeem ontstaat vaak 2 tot 3 dagen na het contact met het allergeen.
De diagnostiek bij een contact allergie bestaat uit epicutaan allergologisch onderzoek. Hierbij worden plakkers op de rug geplakt, waarna binnen 24-48 uur reacties verwacht kunnen worden. Er is een Europese standaardreeks met tal van verschillende contactallergenen die reacties kunnen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vraag 32 (week 3, ZO.6)

Welke twee exanthemateuze virussen kunnen vooral schadelijk zijn voor het ongeboren kind tijdens de zwangerschap?

A. Herpes simplex virus
B. Enterovirus
C. Parvovirus B19
D. Rubella virus
E. Bof virus

A

C. Parvovirus B19
D. Rubella virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vraag 33 (week 4, HC.1)

Wat is de meest voorkomende reis-gerelateerde klacht bij reizigers tijdens de reis?

A. Buikklachten/diarree
B. Hartklachten
C. Huidafwijking
D. Koorts

A

A. Buikklachten/diarree

Het risico op reizigersdiarree bij een verblijf van één maand in een risicoland is 30-80%. Buikklachten en diarree komen dus het meeste voor tijdens de reis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vraag 34 (week 4, HC.3)

Welk micro-organisme kan bij gastro-intestinale infectie geen bloederige diarree veroorzaken?

A. Campylobacter
B. Entamoeba histolytica
C. Giardia lamblia
D. Shigella

A

C. Giardia lamblia

Giardia lamblia
Een infectie met Giardia lamblia kan zich op verschillende manieren uiten en meer of minder ernstige klachten veroorzaken. Soms zijn er nauwelijks of geen klachten en verdwijnen deze na korte tijd. In andere gevallen zijn de klachten maandenlang aanwezig.
De meest voorkomende klacht is diarree. De diarree kan waterdun zijn maar er kan ook sprake zijn van brijige, stinkende diarree. De diarree bevat geen bloed of slijm en gaat vaak gepaard gaat met misselijkheid, gasvorming, buikkrampen en vettige, stinkende ontlasting. Soms zijn er ook klachten zoals koorts en braken. Perioden met klachten worden vaak afgewisseld met perioden waarin er nauwelijks of geen klachten zijn.

Campylobacter
Als er klachten ontstaan begint dat meestal met onder meer diarree, buikpijn (hevige buikkrampen), moeheid en koorts, gemiddeld 3 dagen na het eten of drinken van besmet voedsel of water. De ernst van de klachten varieert van dunne ontlasting tot hevige waterige of bloederige diarree (tot meer dan tien keer per dag). De klachten duren meestal 1 tot 7 dagen en gaan vanzelf over, de koorts verdwijnt meestal binnen 72 uur. In zeldzame gevallen kunnen complicaties ontstaan: reactieve arthritis (Syndroom van Reiter) of het Guillain-Barrésyndroom, beide auto-immuunziektes. De meeste ziektegevallen staan op zichzelf; epidemieën zijn zeldzaam.

Entamoeba histolytica
Een infectie met E. histolytica kan zich zeer variabel presenteren. Patiënten met asymptomatisch dragerschap hebben geen of alleen heel milde klachten van ongevormde ontlasting en lichte buikpijn. De invasieve amoebe kan bloed en slijm geven bij de ontlasting, hevige buikpijn en soms koorts (amoebedysenterie genoemd). Bij verspreiding van amoeben in het portale vaatbed kan een leverabces ontstaan. Verspreiding elders in het lichaam kan zich presenteren als een longabces of hersenabces. Deze abcessen gaan gepaard met pijn en koorts. Een heel lokale invasie van amoeben in de wand van het colon kan zich ook presenteren als een lokale granulomateuze massa (amoeboom).

Shigella
Shigellose begint met koorts en buikkrampen, gevolgd door regelmatig waterdunne diarree. Na enkele dagen wordt de diarree slijmerig en kan er bloed bij zitten. Andere symptomen zijn spierpijn, hoofdpijn of kortdurende huiduitslag. De klachten verdwijnen veelal na 5 tot 10 dagen, soms met behulp van antibiotica. Infectie met shigellabacteriën leidt niet altijd tot ziekteverschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vraag 35 (week 4, HC.3)

Wat is of zijn de meest waarschijnlijke oorza(a)k(en) van een systemische huidafwijking bij een reiziger zonder koorts?

A. Dengue infectie
B. Secundair ontstoken insectenbeet
C. Viraal exantheem en rickettsiose
D. Zonverbranding en toxicodermie

A

D. Zonverbranding en toxicodermie

Er wordt onderscheid gemaakt tussen lokale en systemische huidafwijkingen.

Systemische huidafwijkingen kunnen gepaard gaan met koorts, er kan dan gedacht worden aan toxicodermie, viraal exantheem, rickettsiose en syfilis. Wanneer er geen koorts is kan er gedacht worden aan zonverbranding en toxicodermie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vraag 36 (week 4, HC.4)

Je bent MDL-arts. Je ziet een 55-jarige man vanwege leverenzymstoornissen en overgewicht. De uitslagen van het laboratoriumonderzoek betreffende hepatitis C zijn als volgt: anti-HCV positief, HCV-RNA negatief, HIV-test negatief, HBsAg/antiHBc beide negatief.

Wat is je conclusie met betrekking tot een infectie met HIV, hepatitis B en hepatitis C?

A

Patiënt heeft een hepatitis C infectie doorgemaakt (vanwege positief anti-HCV); hij is of spontaan of naar aanleiding van antivirale medicijnen genezen.
Patiënt heeft nu geen actieve hepatitis C infectie omdat het HCV-RNA negatief is.

Er is geen sprake van een hepatitis B infectie of een HIV infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vraag 37 (week 4, HC.5)

Hoe lang is een patiënt gemiddeld ziek van een hepatitis A infectie?

A. 3 dagen tot een week
B. 2 tot 3 weken
C. 4 tot 6 weken

A

B. 2 tot 3 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vraag 38 (week 4, IC)

Wat is de best passende definitie van het One Health concept in het kader van infectieziekten preventie en bestrijding?

A. One Health betekent dat infectieziekten zich gemakkelijk over de wereld verspreiden.
B. One Health is een interdisciplinaire samenwerking om de gezondheid van mensen, dieren en milieu te verbeteren.
C. One Health betekent dat de hele wereld om hetzelfde beleid en dezelfde oplossing vraagt als het gaat om infectieziekten preventie.
D. Met One Health wordt bedoeld dat overal dezelfde factoren een rol spelen in de verspreiding van infectieziekten.

A

B. One Health is een interdisciplinaire samenwerking om de gezondheid van mensen, dieren en milieu te verbeteren.

De One Health approach houdt in dat er een samenwerking is tussen de humane gezondheidszorg, veterinaire gezondheidszorg en de omgeving, met als doel om de algehele gezondheid te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vraag 39 (week 5, HC.1)

Om welke reden is schistosomiasis in Nederland niet endemisch?

A. De geschikte tussengastheer voor humane schistosomiasis komt hier niet voor.
B. De temperatuur van het oppervlakte water is te koud voor de vrijlevende Schistosoma stadia om zich hier te ontwikkelen.
C. Door effectieve bestrijding is schistosomiasis hier geeradiceerd, maar bij voldoende import zou de ziekte hier weer endemisch kunnen worden.
D. Door riolering en goede hygiëne wordt de cyclus doorbroken waardoor besmetting wordt voorkomen.

A

A. De geschikte tussengastheer voor humane schistosomiasis komt hier niet voor.

Schistosomiasis wordt veroorzaakt door de schistosoma species. Het is een importziekte en komt endemisch voor in tropische gebieden.
De ontwikkelingscyclus verloopt via de urine of feces van geïnfecteerde personen. Deze scheiden eieren uit die in zoet oppervlaktewater terechtkomen. De eieren zwellen eerst op waarna ze openbarsten en de worm naar buiten kan. Deze heeft cilia waarmee het kan bewegen in het water. Vervolgens gaan ze op zoek naar een tussengastheer, de zoetwaterslak. Na ongeveer vier weken scheidt de slak een verder ontwikkelde worm uit die vervolgens op zoek gaat naar de eindgastheer, de mens. De larve kan de intacte huid penetreren. In het lichaam vindt penetratie door de weefsels, transport via de bloedvaten naar de longen en uiteindelijke seksuele voortplanting in de lever plaats. Vervolgens gaan ze (afhankelijk van soort) naar het portale stelsel van de darmen of naar de blaas.

Aangezien de zoetwaterslak niet voorkomt in Nederland, is schistosomiasis niet endemisch. Patiënten kunnen dit ziektebeeld wel meenemen na een reis, maar door het ontbreken van de tussengastheer wordt het niet makkelijk overgedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vraag 40 (week 5, HC.1)

Welke worm zal na infectie de grootste toename in eosinofiele granulocyten en IgE antilichamen veroorzaken?

A. Enterobius vermicularis (aarsmade)
B. Strongyloides stercoralis
C. Trichobilharzia species
D. Trichuris trichiura (zweepworm)

A

B. Strongyloides stercoralis

Strongyloides stercoralis is een larve die op een vochtige ondergrond zit en via de huid het lichaam binnenkomt. Daar penetreert het de weefsels en komt het in de bloedvaten terecht. Vervolgens legt het een route af waarbij het via de longen, capillairen, ophoesten en doorslikken in de maag en darmen terecht komt. Hier volgroeit de larve tot een volwassen worm en vindt seksuele bevruchting plaats. De nieuwe larven die hierbij ontstaan zijn terug te vinden in de ontlasting of kunnen door penetratie op de perianale huid weer opnieuw het lichaam binnenkomen. Er moet gedacht worden aan strongyloides bij een eosinofilie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vraag 41 (week 5, HC.2)

Welk allergeen is verantwoordelijk voor de meeste gemelde anafylactische reacties op de eerste hulp bij volwassenen?

A. Geneesmiddelen
B. Voeding
C. Insecten
D. Latex

A

C. Insecten

  1. Insectengif: wesp, bij, hommel
  2. Voedsel: pinda, noten, melk
  3. Voedselafhankelijke inspanning geïnduceerde anafylaxie: anafylaxie als gevolg inspanning na een bepaald voedingsmiddel, er ontstaat dus geen reactie bij het eten maar pas daarna bij inspanning
  4. Geneesmiddelen: anesthesia, beta-lactam, chloorhexidine
  5. Latex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vraag 42 (week 5, HC.3)

Wat is een veelvoorkomend mechanisme bij een geneesmiddelen allergie?

A. patiënt krijgt geneesmiddel, opname geneesmiddel in bloedcellen, lysis bloedcellen, binding antistoffen aan onderdelen bloedcellen
B. patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, lysis bloedcellen
C. patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, vorming en binding antistoffen, activatie complement
D. patiënt krijgt geneesmiddel, opname geneesmiddel in bloedcellen, vorming en binding antistoffen, activatie complement

A

C. patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, vorming en binding antistoffen, activatie complement

Geneesmiddelen veranderen de oppervlakte-eiwitten van de lichaamseigen cellen, waardoor deze als lichaamsvreemd worden beschouwd. Als reactie hierop gaat het lichaam antistoffen vormen en wordt complement geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vraag 43 (week 5, HC.5)

Eczeem en voedsel allergie komen vaak samen voor. Vooral op zeer jonge leeftijd krijgen kinderen vaak eczeem bij het overschakelen van borst- op flesvoeding.

Welke van de volgende beweringen is juist?

A. Eczeem en voedsel allergie hebben geen enkel verband met elkaar
B. Eczeem op latere leeftijd is vaak voedsel gerelateerd
C. Eczeem behoort tot het atopie syndroom, maar is zelden causaal gerelateerd aan voedsel allergie
D. Eczeem heeft geen enkel verband met sensibilisatie voor voedingsmiddelen

A

C. Eczeem behoort tot het atopie syndroom, maar is zelden causaal gerelateerd aan voedsel allergie

Onder het atopisch syndroom vallen hooikoorts (allergische rhinitis), astma, atopische dermatitis (eczeem) en voedselallergieën. Deze komen vaak samen voor, maar zijn door de jaren heen verschillend prominent aanwezig.
Wanneer een kind matig-ernstig eczeem heeft voor het 1e levensjaar, is de kans op voedselallergie 35%. Bij ernstig eczeem heeft 50-70% astma en 60% een voedselallergie.
De leeftijd van het ontstaan van eczeem en de ernst ervan lijken invloed te hebben op het risico op een voedselallergie. Eczeem op jongere leeftijd vergroot het risico op een voedselallergie. Er is echter geen causaal verband tussen de twee te achterhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vraag 44 (week 5, HC.6)

Welke drie cytokines spelen een belangrijke rol tijdens sensibilisatie fase bij een type I overgevoeligheidsreactie?

A. IL-1
B. IL-3
C. IL-4
D. IL-5
E. IL-13

A

C. IL-4
D. IL-5
E. IL-13

De type I overgevoeligheidsreactie (IgE gemedieerd) heeft een sensibilisatiefase en een effectorfase.

Bij het eerste contact met een allergeen vindt sensibilisatie plaats. Het allergeen wordt gepresenteerd door een antigeenpresenterende cel aan de T-cellen, welke via Th2-cellen de B-cellen (door IL-4 en IL-13) en de eosinofielen (door IL-5) stimuleren. De gestimuleerde Th1-cellen produceren IFN-γ, dit zorgt voor remming van Th2 en Th1.
De B-cellen vormen specifieke IgE-antilichamen tegen het allergeen, welke binden aan de Fc-receptor op mestcellen.

Bij een tweede contact met het allergeen treedt pas een allergische reactie op. Het geproduceerde IgE zit gebonden aan de mestcel. Op het moment dat het allergeen ook bindt, vindt crosslinking plaats en degranuleert de mestcel. Hierbij komen heel veel mediatoren vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vraag 45 (week 5, HC.7)

Je bent allergoloog en een 30-jarige vrouw, werkzaam in een bakkerij heeft klachten van niezen en jeukende neus, neusverstopping en slijmproductie tijdens het werk. Je vermoedt een beroepsallergie.

Welke twee specifieke vragen stel je aan de patiënt om dat te kunnen bewijzen?

A
  1. Verdwijnen de klachten als u niet werkt, zoals in het weekend of in de vakantie?
  2. Verergeren de klachten tijdens de werkweek?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vraag 46 (week 5, HC.8)

Overgevoeligheidsreacties worden ingedeeld volgens Gell & Coombs.

Welk type (I, II, II, IV) is ieder van onderstaande ziektebeelden?

  • Acute urticaria
  • Anafylaxis
  • Chronische urticaria
  • Contact eczeem
  • Maculopapuleus exantheem
  • Vasculitis
A

Type I
- Acute urticaria
- Anafylaxis

Type II
- Chronische urticaria

Type III
- Vasculitis

Type IV
- Maculopapuleus exantheem
- Contact eczeem

Overzicht verschillende typen allergische reacties

Type I

Immuunrespons
- IgE
- Th2-cytokinen

Pathologische eigenschappen
- Mestcel degranulatie

Klinische kenmerken
- Acute urticaria
- Anafylaxie
- Oral allergy syndrome

Type II

Immuunrespons
- IgG-antilichamen
- IgM-antilichamen

Pathologische eigenschappen
- Celgebonden antigenen zorgen voor complementactivatie, fagocytose en destructie van cellen

Klinische kenmerken
- Hemolytische anemie
- Trombopenie
- Chronische urticaria

Type III

Immuunrespons
- IgG-antilichamen
- Complement

Pathologische eigenschappen
- Circulerende immuuncomplexen binden aan complement, dit zorgt voor weefselschade

Klinische kenmerken
- Vasculitis
- Serumziekte
- Allergische alveolitis

Type IV

Immuunrespons
- Th1-cytokinen (INF-γ)

Pathologische eigenschappen
- Geactiveerde macrofagen veroorzaken weefselschade en een ontstekingsreactie in de huid

Klinische kenmerken
- Contact eczeem
- Maculopapuleus exantheem
- Toxische epidermale necrose

17
Q

Vraag 47 (week 5, HC.9)

Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 34-jarige vrouw met hardnekkige klachten van handeczeem. Je denkt aan een allergie en verricht epicutane tests.

Welk type allergie wordt met deze tests aangetoond?

A. Type I allergie
B. Type II allergie
C. Type III allergie
D. Type IV allergie

A

D. Type IV allergie

Wanneer men denkt dat er sprake kan zijn van een contactallergie, kan een plakproef gedaan worden. Een plakproef wordt ook wel patchtest of epicutane test genoemd.
Bij dit onderzoek worden de “verdachte” allergenen op de rug aangebracht met speciale pleisters. De stoffen moeten 48uur contact houden met de huid en daarna kunnen de pleisters worden verwijderd. Bij een reactie op de allergenen ontstaat op de bewuste plek roodheid, jeuk en soms zelf blaren. De epicutane test is geschikt om type IV allergieën aan te tonen.

18
Q

Vraag 48 (week 5, VO.3)

SLE is een systemische auto-immuunziekte die in principe ieder orgaan kan aandoen.

Welke orgaancomplicatie komt vooral vaker voor indien een patiënt anti-ds-DNA positief is?

A. Cerebrale betrokkenheid
B. Renale betrokkenheid
C. Huidbetrokkenheid
D. Pulmonale betrokkenheid

A

B. Renale betrokkenheid

Een belangrijke vorm van SLE is lupus nefritis. Hiervan zijn 5 klassen bekend, welke in verschillende snelheden leiden tot nierfunctieverlies. Dit heeft invloed op de soort behandeling die gegeven dient te worden.
Lupus nefritis is in een nierbiopt te zijn door full house aankleuring. Dit betekent dat er bij immunofluorescentie oplichting te zien is van verschillende antistoffen (IgG, IgM, IgA) en complementfactoren (C3, C1q).a
Indien er sprake is van renale betrokkenheid, zijn de ani-ds-DNA antistoffen vaak aanwezig.

19
Q

Vraag 49 (week 5, VO.3)

Beschrijf de drie kleur fasen van een klassiek Raynaud in de juiste volgorde en benoem welk mechanisme verantwoordelijk is voor elk van deze kleurfases.

A
  1. Wit - ischemie
  2. Blauw - cyanose
  3. Rood - hyperemie
20
Q

Vraag 50

Je bent huisarts. Een 60-jarige vrouw komt met een bloedarmoede die blijkt te berusten op een pernicieuze anaemie.

Bij welk van de volgende oorzaken is er sprake van een pernicieuze anaemie?

A. Bij malabsorptie van ijzer in het terminale ileum bij Crohn
B. Bij malabsorptie van vitamine B12 secundair aan atrofische gastritis
C. Bij malabsorptie van foliumzuur bij een gluten intolerantie
D. Bij malabsorptie van zink in het jejeunum bij cystic fibrosis

A

B. Bij malabsorptie van vitamine B12 secundair aan atrofische gastritis

Bij atrofische gastritis zijn de klierbuizen in het maagslijmvlies die maagsap produceren sterk in aantal en lengte verminderd.
Hierdoor wordt er veel minder maagsap geproduceerd dan normaal. In maagsap zit behalve zoutzuur en spijsverteringsenzymen ook het stofje ‘intrinsic facor.’ Dit stofje is noodzakelijk voor de opname van vitamine B12 uit ons voedsel verderop in het spijsverteringskanaal. Wanneer vitamine B12 niet opgenomen kan worden, ontstaat op termijn een tekort aan deze vitamine. Een vitamine B12 tekort kan na verloop van tijd veel lichamelijk klachten veroorzaken.
Een vitamine B12 tekort kan veel verschillende oorzaken hebben. We spreken alleen van pernicieuze anemie als het tekort veroorzaakt wordt door auto-immuun gastritis.

21
Q

Vraag 51

Een 65-jarige vrouw was 7 dagen geleden opgenomen met een pneumonie, die werd behandeld met Augmentin. Na 5 dagen was de koorts verdwenen en kon de zuurstof gestopt worden. Een dag later klaagde ze over waterdunne diarree en buikpijn.

Welke oorzaak van diarree, die een patiënt vaak in het ziekenhuis oploopt, is de meest waarschijnlijke oorzaak?

A. Noro virus
B. Giardia lamblia
C. Salmonella typhi
D. Clostridium difficile

A

D. Clostridium difficile

Bij gastro-intestinale infecties in het ziekenhuis moet vooral gedacht worden aan antibiotica geassocieerde diarree of aan de ernstigere vorm, een pseudomembraneuze colitis. Deze weinig voorkomende, maar potentieel levensbedreigende infectie wordt veroorzaakt door toxine producerende stammen van Clostridium difficile. Deze resistente bacteriën worden uitgeroeid in de darm na gebruik van breedspectrum antibiotica.

22
Q

Vraag 52 (week 6, HC.1)

Met de komst van het SARS-CoV-2 virus hebben we kunnen leren dat de transmissieroute van een micro-organisme niet eenduidig is.
Waar eerst een eenvoudige translatie van de meest voorkomende en te verwachten transmissieroute naar preventie maatregelen voldeed bij voorkomende micro-organismen, werd de komst van een nieuw pathogeen een discussie over de best toe te passen maatregelen en het minimaliseren van zelfs het kleinste risico.

Transmissieroute zijn grofweg onder te verdelen in contacttransmissie, druppel transmissie en aerogene transmissie. Landelijk zijn uitspraken gedaan welke maatregelen nu opportuun zijn tegen transmissie van dit virus.

Tegen welke transmissie routes zijn momenteel maatregelen in het ziekenhuis gekozen om transmissie te voorkomen?

A. Contact transmissie; want respiratoire virussen verspreiden zich voornamelijk via aanraken van gecontamineerde oppervlakken
B. Druppel transmissie; transmissie via druppels is de enige bekende route
C. Contact-druppeltransmissie; druppels en oppervlakken zijn beide transmissie routes
D. Contact-druppeltransmissie met maatregelen tegen aerogene transmissie in specifieke situaties, want naast druppels en oppervlakken, kunnen ook aerosolen een rol spelen, voornamelijk tijdens bij aerosolproducerende procedures

A

D. Contact-druppeltransmissie met maatregelen tegen aerogene transmissie in specifieke situaties, want naast druppels en oppervlakken, kunnen ook aerosolen een rol spelen, voornamelijk tijdens bij aerosolproducerende procedures

In eerste instantie werd gedacht dat het SARS-CoV-2 virus voornamelijk overgedragen werd van mens tot mens door contact en druppels (bv hoesten en niezen). Echter bleek later det het ook overgedragen kon worden via de lucht, in de vorm van aerosolen (druppeltjes van < 5um), welke afkomstig zijn uit de luchtwegen. Om deze reden moet er bij een (verdenking) op SARS-Cov-2 zowel, contact-, druppel- als aerogene isolatie plaatsvinden.

23
Q

Vraag 53 (week 6, HC.2)

Je bent huisarts en ziet in het ochtendspreekuur een 40-jarige man kok in een klein restaurant. Hij werd vijf dagen geleden ziek met bloederige diarree en koorts en er is een STEC (shigatoxineproducerende enterobacterie) vastgesteld. Hij lijkt vandaag voor het eerst mogelijk klachtenvrij. Patiënt is kok en hij moet vanmiddag weer aanwezig zijn in het restaurant waar hij werkzaam is.

Wat is je advies en beleid bij deze patiënt?

A. U verwijst hem schriftelijk met diagnose naar zijn bedrijfsarts voor verder beleid en advies ten aanzien van de werkhervatting en meldt de ziekte met medeweten van de patiënt einde middag aan de GGD.
B. U geeft aan dat hij inderdaad weer mag werken als kok, aangezien hij vanochtend klachtenvrij leek. Op de labuitslag stond dat het lab de ziekte zou vooraanmelden aan de GGD, dus dat hoeft niet nog een keer.
C. U geeft aan dat hij inderdaad weer mag werken als kok, aangezien hij vanochtend klachtenvrij leek. U meldt de ziekte met medeweten van de patiënt zo snel mogelijk aan de GGD.
D. U geeft aan dat voor deze ziekte en zijn beroep een werkverbod geldt, totdat is aangetoond dat hij niet meer besmettelijk is. U meldt de ziekte met medeweten van de patiënt zo snel mogelijk aan de lokale GGD.

A

D. U geeft aan dat voor deze ziekte en zijn beroep een werkverbod geldt, totdat is aangetoond dat hij niet meer besmettelijk is. U meldt de ziekte met medeweten van de patiënt zo snel mogelijk aan de lokale GGD.

Een STEC (shigatoxineproducerende enterobacterie) infectie hoort in groep B2 van infectieziekten. Een mogelijke wettelijke maatregelen is alleen verbod van beroepsuitoefening.
De bacterie wordt vaak nog lange tijd uitgescheiden, waardoor de patiënt lange tijd besmettelijk is. Pas op het moment dat hij niet meer besmettelijk is, mag hij zijn werkzaamheden voortzetten.

24
Q

Vraag 54 (week 6, HC.3)

Een bijzonder resistent micro-organisme (BRMO) is een micro-organisme dat zich snel en/of gemakkelijk kan verspreiden.

Waaruit bestaat de algemene definitie van een BRMO ten aanzien van de resistentie?

A. Resistentie voor veel en/of belangrijke antibiotica B. resistentie voor >3 antibioticaklassen
C. plasmidaal gecodeerde resistentie
D. resistentie voor beta-lactam antibiotica

A

A. Resistentie voor veel en/of belangrijke antibiotica

De definitie van een BRMO is een micro-organisme
- met resistentie voor veel of belangrijke antibiotica
- welke zich snel of makkelijk kan verspreiden

25
Q

Vraag 55 (week 6, HC.4)

Een infectieziekte heeft een basisreproductiegetal R0 gelijk aan 5. Er is een goed vaccin beschikbaar dat levenslange immuniteit geeft bij kinderen.

Welke bewering is juist?

A. De kritische vaccinatiegraad is 80%, maar er kan beter voor een iets hogere waarde gekozen worden vanwege de bijwerkingen van het vaccin.
B. De kritische vaccinatiegraad is 80%, maar er kan beter voor een iets hogere waarde gekozen worden omdat ouders die hun kinderen niet laten vaccineren vaak geclusterd wonen.
C. De kritische vaccinatiegraad is 95%, maar er kan beter voor een iets hogere waarde gekozen worden vanwege de bijwerkingen van het vaccin.
D. De kritische vaccinatiegraad is 95%, maar er kan beter voor een iets hogere waarde gekozen worden omdat ouders die hun kinderen niet laten vaccineren vaak geclusterd wonen.

A

B. De kritische vaccinatiegraad is 80%, maar er kan beter voor een iets hogere waarde gekozen worden omdat ouders die hun kinderen niet laten vaccineren vaak geclusterd wonen.

Het basis-reproductiegetal (R0) staat voor het aantal secundaire besmettingen per primair geval in een volledig vatbare populatie (geen vaccinatie of immunisatie).
R0 > 1: epidemie = wel uitbraak
R0 < 1: geen epidemie = geen uitbraak

De kritische vaccinatiegraad kan berekend worden aan de hand van het reproductiegetal. Stel een fractie (f) is gevaccineerd, dan is er geen epidemie als f > 1 - (1/R0). Bij een reproductiegetal van 5 is er dus geen epidemie als de fractie groter is dan 1 - 1/5 = 80%.

In sommige gevallen kunnen er toch uitbraken optreden, ondanks een hoge kritische vaccinatiegraad. Dit kan komen door:
- Een onvoldoende werkende vaccinatie
- Waning effect van een vaccinatie (verliest zijn werking)
- Clustering = bevolkingsgroepen die niet vaccineren

26
Q

Vraag 56 (week 6, VO.1)

Waarom ontwikkelen patiënten met een pernicieuze anemie die anemie?

A

Pernicieuze anemie ontstaat als gevolg van auto-immuun gastritis. Auto-immuun gastritis is een auto-immuunziekte waarbij het lichaam antistoffen aanmaakt tegen het eigen maagslijmvlies. Het lichaam valt als het ware het eigen maagslijmvlies aan waardoor een blijvende ontsteking van het maagslijmvlies ontstaat. Dit wordt ook wel een chronische gastritis genoemd. Het maagslijmvlies kan op den duur blijvend veranderen en veel dunner worden. Dit wordt atrofische gastritis genoemd. Atrofie is het verkleinen of verschrompelen van weefsel.
Bij atrofische gastritis zijn de klierbuizen in het maagslijmvlies die maagsap produceren sterk in aantal en lengte verminderd.
Hierdoor wordt er veel minder maagsap geproduceerd dan normaal. In maagsap zit behalve zoutzuur en spijsverteringsenzymen ook het stofje ‘intrinsic facor.’ Dit stofje is noodzakelijk voor de opname van vitamine B12 uit ons voedsel verderop in het spijsverteringskanaal. Wanneer vitamine B12 niet opgenomen kan worden, ontstaat op termijn een tekort aan deze vitamine. Een vitamine B12 tekort kan na verloop van tijd veel lichamelijk klachten veroorzaken.
Een vitamine B12 tekort kan veel verschillende oorzaken hebben. We spreken alleen van pernicieuze anemie als het tekort veroorzaakt wordt door auto-immuun gastritis.

27
Q

Vraag 57

Je bent internist en ziet op de poli een 25-jarige vrouw die zich presenteert met een vasculitis waarbij ze uitgebreide afwijkingen heeft op de onderbenen. Het laboratoriumonderzoek toont ondermeer een verlaagd C3 en C4.

Wat voor vasculitis is dan het meest waarschijnlijk?

A. Een immuuncomplex vasculitis
B. Een ANCA geassocieerde vasculitis
C. Een lymfocytaire vasculitis

A

A. Een immuuncomplex vasculitis

In het lichaam worden bij een infectie immuuncomplexen gevormd. De macrofagen in de lever en de milt horen deze immuuncomplexen op te ruimen. Als er een te grote overmaat van immuuncomplexen is, zijn de lever en milt niet meer in staat om ze allemaal op te ruimen en slaan de immuuncomplexen neer in de vaatwand. Het neerslaan zorgt voor verdere activatie van het immuunsysteem (waaronder complement) en beschadiging van de vaatwand. Meestal slaan ze neer in de huid, maar ze kunnen ook in bloedvaten terecht komen. Neerslag vindt alleen plaats in de kleinere vaten, omdat de flow daar lager is dan in de grote vaten.

28
Q

Vraag 59 (week 6, ZO.2)

Waarom leidt het toedienen van een suboptimale dosering flucloxacilline bij een S. aureus infectie niet tot ontwikkeling van resistentie voor dit antibioticum?

A. Er bestaat geen resistentie voor flucloxacilline bij S. aureus
B. Flucloxacilline heeft geen mutant selection window
C. Flucloxacilline resistentie wordt gecodeerd door een gen dat aan- of afwezig is
D. De MIC van flucloxacilline ligt bij S. aureus zo laag dat het resistentie breekpunt nooit bereikt zal worden

A

C. Flucloxacilline resistentie wordt gecodeerd door een gen dat aan- of afwezig is

Flucloxacilline valt onder de groep beta-lactam antibiotica. Resistentie tegen deze soort antibiotica ontstaat door de aanwezigheid van beta-lactamasen. De overdracht van beta-lactamasen vindt vaak plaats via plasmiden. Plasmiden vermenigvuldigen zich mee met de deling van de bacterie. Overdracht tussen gramnegatieve bacteriën is mogelijk door de vorming van een pilus. Resistentie tegen flucloxacilline wordt dus gecodeerd door de aan- of afwezigheid van een gen.

29
Q

Vraag 60

Je bent huisarts. Op je spreekuur zie je een 32-jarige vrouw met klachten van verkleuring van de vingers in de kou. De vingers worden dan wit, vervolgens blauw en daarna rood.

Welke medicamenteuze behandeling is nu het meest zinvol?

A. Calciumantagonisten
B. B-blokkers
C. ACE-remmers
D. Thiazide diuretica

A

Deze casus past bij het fenomeen van Raynaud. Behandeling bestaat uit het vermijden van onnodige kou, warm houden van het hele lichaam, vermijden van geneesmiddelen werkend op de bloedvaten (B-blokkers en cafeïne) en stoppen met roken. Medicamenteus is de eerste keuze het geven van calciumantagonisten.