Temps / Tijd Flashcards
1
Q
Les secondes
A
De Seconden
2
Q
Le jour
A
De dag
3
Q
La semaine
A
De week
4
Q
Le mois
A
De maand
5
Q
L’année
A
Het jaar
6
Q
Tout les jours
A
Elke dag
Iedere dag
7
Q
Chaque lundi (habitude)
A
Op maandag
8
Q
Dans l’Avant midi
A
In de Voormiddag
Of voor de middag
9
Q
Hier
A
Gisteren
10
Q
Avant hier
A
Eergisteren
11
Q
Récemment
A
Recentelijk
12
Q
La nuit
A
De nacht
13
Q
La nuit dernière
A
Verleden of vorige nacht
14
Q
Chaque jour
Chaque semaine
Chaque mois
Chaque année
A
Elke dag of dagelijks
Elke week of wekelijks
Elke maand f maandelijks
Elk jaar of jaarlijks
15
Q
50 secondes
20 minutes
3 quarts d’heure
1,5 heures
3 semaines
6 mois
4 ans
A
50 seconden
20 minuten
3 kwartier
Anderhalf uur
3 weken
6 maanden
4 jaar