Question Flashcards
1
Q
Á qu’elle heure ??
A
Hoe laat …?
2
Q
Quand …? (Jour,
A
Waaneer
3
Q
Avec qui…?
A
Met wie …?
4
Q
En quel jour as-tu un rendez-vous?
A
Op welke dag hebt u een afspraak??
5
Q
Quel genre de ..?
A
Wat voor een ….?