Tekstblok 2 Flashcards
1
Q
ibi
A
daar
2
Q
sed
A
maar
3
Q
matrona
A
(getrouwde) vrouw, echtgenote
4
Q
servus
A
slaaf
5
Q
atque
A
en, en ook
6
Q
serva
A
slavin
7
Q
ac
A
en, en ook
8
Q
apparet
A
(hij) verschijnt
9
Q
familia
A
familie
10
Q
gaudet
A
(hij) is blij, verheugt zich
11
Q
ridet
A
(hij) lacht
12
Q
cito
A
snel
13
Q
appropinquat
A
(hij) komt dichterbij
14
Q
iam
A
al, reeds
15
Q
procul
A
van verre, in de verte