Tekst 2.A woorden. Zin 1 t/m 8 Flashcards
kolom 1
1
Q
deus
A
god
2
Q
est
A
is
(hij / zij / het)
3
Q
esse
A
zijn
4
Q
in
A
op
5
Q
Olympus
A
de Olympus
6
Q
habitat
A
woont
(hij / zij)
7
Q
habitare
A
wonen
8
Q
rex, reges
A
koning
9
Q
deorum
A
van de goden
10
Q
et
A
en
11
Q
sunt
A
zijn
(zij)
12
Q
frater, fratres
A
broer
13
Q
Iovis
A
van Jupiter
14
Q
non
A
niet
15
Q
semper
A
altijd