tekst 2: Dagboek van een jonge Romein (1) Flashcards
1
Q
ante
A
+acc. : voor
2
Q
lux
A
lucis :het licht, het daglicht
3
Q
de
A
+abl. :vanuit, weg van, uit
4
Q
somnus
A
somni : de slaap
5
Q
surgere
A
surgo,surrexi,surrectum : opstaan
6
Q
ego
A
ik
7
Q
primo
A
eerst
8
Q
manus
A
manus ( vr.) : de hand
9
Q
deinde
A
vervolgens
10
Q
facies
A
fiaciei : het gezicht
11
Q
et
A
en
12
Q
accipere
A
accipio,accepi,acceptum :ontvangen, aan nemen
13
Q
tunica
A
tunicae : de tunica
14
Q
ad
A
+ acc. : naar,tot bij , bij
15
Q
corpus
A
corporis : het lichaam
16
Q
caput
A
capitis ( onz. ) : het hoofd
17
Q
meus
A
mea,meum : mijn
18
Q
facere
A
facio, feci, factum
19
Q
circa
A
+acc. : rond, rondom
20
Q
collum
A
colli : de hals
21
Q
supra
A
daarboven,erboven,boven
22
Q
procedere
A
precedo,processi,processum : voort gaan
23
Q
cum
A
+abl. : met, samen met
24
Q
pater
A
patris : de vader
25
mater
matris: de moeder
26
ambo
ambae,ambo: beide,beiden
27
is
ea,id: die , dat, hij,zij,het
28
dare
do,dedi,datum: geven
29
domus
domus ( vr. ) : het huis
30
ire
eo,ii,itum :gaan
31
in
+ acc. : naar, tot in, in
32
dicere
dico,dixi,dictum : zeggen,spreken
33
ipse
ipsa,ipsum :zelf
