tekst 1: de Sibilijnse boeken (2) Flashcards
1
Q
is
A
ea, id : die, dat, hij, zij, het
2
Q
tum
A
toen
3
Q
ille
A
illa, illud: die, dat, hij, zij, het
4
Q
cum
A
+ abl. : met , samen met
5
Q
ignis
A
ignis (m.) : vuur
6
Q
tres
A
tres, tria : drie
7
Q
e (x)
A
+abl. : uit, weg van , van
8
Q
et
A
en
9
Q
interrogare
A
interrogo,interrogavi,interrogatum: ondervragen
10
Q
an
A
of
11
Q
reliquus
A
reliqua, reliquum : resterend,overig
12
Q
idem
A
eadem,idem: dezelfde,hetzelfde
13
Q
emere
A
emo,emi,emptum: kopen
14
Q
sed
A
maar
15
Q
multo
A
veel