Taalschat3 Flashcards
1
Q
gehoorzaam=ongerhoorzaam=
A
altijd je eigen ding doen
2
Q
gigantisch=minuscul=
A
heel erg klein
3
Q
grootschalig=kleinschalig=
A
op een kleine schaal
4
Q
stiekem=opehartig=
A
oprecht met je gevoelens
5
Q
verkorten=verlengen
A
ietslangermaken
6
Q
spectaculair=spektakel
A
schouwsep vertoring
7
Q
fictie=fictioneel
A
verzinsel
8
Q
collectie=colecteren
A
iets verzamelen
9
Q
enthousiast=enthousiasme
A
10
Q
regionaal=regio
A
plaats streek
11
Q
keurig=slordig=
A
rommilig, onverzorgt
12
Q
A