taak 2 Flashcards

1
Q

wat is neuroplasticiteit

A

het vermogen van de hersenen om te
veranderen en aan te passen als gevolg van ervaring (kneedbaarheid). De hersenen hebben het vermogen om paden te reorganiseren, nieuwe verbindingen te creëren en nieuwe neuronen te creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 2 typen van neuroplasticiteit en leg ze uit.

A
  • Functionele plasticiteit = het vermogen van de hersenen om functies te verplaatsen van een beschadigd gebied in de hersenen naar een
    onbeschadigd gebied in de hersenen.
  • Structurele plasticiteit = het vermogen van de hersenen om zijn fysieke structuur aan te passen als resultaat van leren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ontwikkelingsplasticiteit

A

neuronen in jonge hersenen ontkiemen snel
takken en vormen synapsen.
bestaat uit: verwerken sensorische info en synaptic pruning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is synaptic pruning

A

= ongebruikte synapsen worden geëlimineerd,
waardoor efficiënte netwerken van neurale verbindingen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke types van corticale neuroplasticiteit zijn er?

A

Ontwikkelingsplasticiteit
Aanpassing van homologe gebieden
compenserende maskerade
Cross-modale reorganisatie
kaartextensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is ontwikkelingsplasticiteit

A

groei in synapsen (en verfijning) + synaptic
pruning;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is aanpassing van homologe gebieden

A

Tijdens de vroege kritieke periode van ontwikkeling;
o Beschadiging in hersengebied → normale functies verplaatsen naar
niet-beschadigde gebieden (vaak in overeenkomend, homoloog, gebied
van de tegenoverliggende hersenhelft);
o Nadeel: het kan ten koste gaan van functies die normaal in de ruimte
zijn opgeslagen (moeten ruimte maken voor nieuwe functies);

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

compenserende maskerade

A

Alternatieve strategie bedenken voor het uitvoeren van een taak
(wanneer de initiële strategie niet kan worden gevolgd vanwege een
beperking) bijv. navigeren door oriëntatiepunten te onthouden wanneer
het ruimtelijk gevoel (richting- en afstandsgevoel) verstoord is;
o Verandering in de hersenen: reorganisatie van reeds bestaande
neuronale netwerken;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cross-modale reorganisatie

A

Introductie van nieuwe input in een hersengebied zonder de
belangrijkste input;
▪ Bijv. blinde persoon heeft somatosensorische input (aanraking)
omgeleid naar de visuele cortex in de occipitale kwab;
o Alle sensorische cortices van de hersenen (visueel, auditief, reuk,
smaak en somatosensorisch) hebben een vergelijkbare
verwerkingsstructuur met 6 lagen;
▪ Visuele cortices kunnen nog steeds cognitieve functies uitvoeren
door representaties van de fysieke wereld te creëren, op basis
van input van een ander zintuig (verandering in functionele
toewijzing van een hersengebied);

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kaartextensie (map extension)

A

o Kaart = rangschikking van lokale regio’s in de hersenschors;
o Flexibiliteit van lokale regio’s die zich toeleggen op het uitvoeren van
één type functie of het opslaan van een bepaalde vorm van informatie;
o Groei en krimp van corticale kaarten door herhaald gedrag of stimulus;
▪ Groeien met impliciet leren (=passieve verwerving van kennis
door blootstelling aan informatie, vertrouwdheid met de
vaardigheid);
▪ Krimp naar baseline met expliciet leren (= actieve verwerving
van opgedane kennis door bewust op zoek te gaan naar
informatie);
o Tijdens het leren en oefenen van een vaardigheid
▪ Herhaalde oefening → behoud van aanvankelijke vergroting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Synaptische plasticiteit

A

= synaptische modificatie (versterking of verzwakking) van
bestaande synapsen in reactie op het activiteitsniveau van de synaps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is neurogenese

A

stamcellen differentiëren tot neuronen en of gliacellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fetal alcohol syndrome

A

een aandoening die wordt gekenmerkt door hyperactiviteit, impulsiviteit, moeite om de aandacht vast te houden, wisselende mate van mentale
retardatie, motorische problemen, hartafwijkingen en gezichtsafwijkingen. Drinken tijdens de zwangerschap leidt tot uitdunning van de hersenschors
(cerebrale cortex) die aanhoudt tot op volwassen leeftijd. Meer drinken zorgt voor grotere tekorten, maar zelfs matig drinken heeft een meetbaar effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschil far en near transfer

A

Far transfer (verre overdracht) = trainen met iets uitdagends om de intelligentie over het algemeen te verbeteren;
o Zwak effect: weinig tot geen verbetering in prestaties;
- Near transfer (nabije overdracht) = trainen voor één taak levert verbetering op voor een vergelijkbare taak
o Sterk effect: duidelijke voordelen in vaardigheden die werden
beoefend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verband tussen hersenontwikkeling en gedrag:
- Adolescenten: risicogedrag;

A

o Impulsiviteit;
▪ Zwakke respons in gebieden van de prefrontale cortex die verantwoordelijk zijn voor het remmen van gedrag → meestal hoe meer volwassen de prefrontale cortex, hoe beter men werd
in het onderdrukken van impulsen.
o Onmiddellijke beloning;
▪ Een meer waarschijnlijke verklaring voor risicovol gedrag van adolescent is dat de reactie van de hersenen op beloningen, vooral in het anticiperen op beloningen sterk toeneemt tijdens tienerjaren (opwinding zoeken, indruk maken op anderen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verband tussen hersenontwikkeling en gedrag:
- Oudere leeftijd;

A

o Vervaagd geheugen en redenering;
▪ Neuronen verliezen synapsen;
▪ Synapsen veranderen langzamer als reactie op ervaringen;
▪ Dikte van temporale cortex krimpt door de jaren;
▪ Frontale cortex wordt dunner;
▪ Afname van het volume van de hippocampus;
o Interventies tegen cognitieve achteruitgang;
▪ Dagelijkse beweging;
▪ Chemische interventies (bv. Bloedtransporters).
o Ouderen hebben de neiging om snel achteruit te gaan na een blessure of ziekte als gevolg van hersenontsteking.
▪ Ouderen die dagelijks bewogen → verbeteringen in de corticale
activiteit, aandacht en soms geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het Mozart-effect

A

= theorie dat het luisteren naar muziek van Mozart tijdelijk de scores op een IQ-test kan verhogen. (geen effect op algehele intelligentie)

18
Q

uieindelijk wel of geen mozart-effect?

A

Meta-analyse van studies (replicerende originele studie) → weinig bewijs dat
luisteren naar Mozart een effect heeft op ruimtelijk redeneren.

19
Q

Ischemie

A

= herseninfarct of hersenbloeding als resultaat van een bloedstolsel (bloedprop) of andere obstructie in de slagader. Dit is de meest voorkomende
vorm van beroerte). Ischemie betekent dat een deel niet (voldoende) wordt doorbloed → neuronen krijgen geen bloed en verliezen dus zuurstof en
glucose aanvoer

20
Q

Hemorragie

A

= beroerte (hersenbloeding) door gescheurde slagader. Deze vorm komt minder vaak voor. Neuronen worden overspoeld met bloed en
overmatig zuurstof, calcium en andere chemicaliën.

21
Q

Oedeem

A

= ophoping van vloeistof/vocht, waardoor de druk op de hersenen toeneemt en de kans op beroertes daarmee stijgt.

22
Q

wat veroorzaakt de combinatie van oedeem en overtollig natrium?

A

een overmatige afgifte van glutamaat, die de neuronen overstimuleert en zowel neuronen als synapsen beschadigd

23
Q

Diaschisis

A

een verminderde activiteit van overlevende neuronen na schade aan andere neuronen. Als diaschisis bijdraagt aan gedragstekort na hersenbeschadiging, dan zou verhoogde stimulatie
moeten helpen. Stimulante medicatie kan de normale functie van onbeschadigde gebieden herstellen (bijv. amfetamine en medicijnen die de afgifte van dopamine verhogen).

24
Q

sprouting

A

Vertakken van axonen

25
Q

Denervation supersensitivity = receptor supsersensitivity =

A

wanneer sommige synapsen inactief worden, worden de overgebleven synapsen meer responsief (ze worden sneller gestimuleerd = verhoogde respons).

26
Q

Deafferente ledemaat

A

= ledemaat verloor zijn afferente (sensorische)
input → geen gevoel van het ledemaat, hoewel motorische zenuwen nog steeds verbonden zijn met de spieren)

27
Q

TBI

A

traumatisch hersenletsel

28
Q

ABI

A

verworven hersenletsel (TBI + beroerte)

29
Q

2 fases herstel

A

fase 1 spontaan herstel
fase 2 training geïnduceerd herstel

30
Q

3 onderdelen spontaan herstel

A

diaschesis omkering
verandering in kinematica
corticale reorganisatie

31
Q

training geïnduceerd herstel 2 soorten

A

werving
omscholing (retraining)

32
Q

wat is tPA

A

tissue plasminogen activator is een medicijn dat bloedstolsels afbreekt, waardoor minder cellen verloren gaan.

33
Q

onmiddellijke behandelingen hersenbeschadiging

A

tPA
blokkeren glutamaatsynapsen
koelen hersenen, antioxidanten, antibiotica
blootstelling aan cannabinoïden

34
Q

wat is rTMS

A

repetitive transcranial magnetic stimulation
= een manier om de hersenen te stimuleren zonder operatie.
➔ Probeert de neuronen die in tact zijn gebleven na een beroerte, maar disfunctioneel zijn geworden door te weinig gebruik, te helpen.
na de breinstimulatie worden handtherapie oefeningen aangeboden.

35
Q

wat is fantoompijn

A

Bij fantoompijn ervaart men een pijngevoel vanuit het ledemaat dat geamputeerd is.

36
Q

wat is meestal de locatie van/ in welke deel komt de fantoompijn voor?

A

De locatie van de fantoompijn in de
ledemaat is meestal in de distale delen van de geamputeerde ledemaat. Vandaar
dat pijn aan de bovenste extremiteit wordt ervaren in vingers en handpalmen en voor
de onderste extremiteit geamputeerde pijnlijke gebieden zijn tenen, bovenkant van
de voet en enkel.

37
Q

Soorten fantoompijn

A

Levendige vrijwillige bewegingen in fantoomledemaat
Fantoomledemaat is bevroren of verlamd
Extreem pijnlijke onvrijwillige krampachtige spasmes in fantoomledemaat

38
Q

2 hypotheses fantoompijn

A

1 remapping hypothese:De oorzaak van fantoompijn ligt in de hersenen. Het lichaam wordt gevoeld met de hersenen. Als er een lichaamsdeel wordt geamputeerd, blijft het deel van dehersenen dat hiermee in verbinding stond achter zonder taak. De hersencellen ontvangen geen prikkels meer. De hersencellen reageren hierop door de
prikkeldrempel te verlagen, waardoor ze gevoeliger worden voor prikkels. Dit wordt sensitisatie genoemd. Door deze gevoeligheid kunnen de hersencellen gaan
reageren op de activiteit van de hersengebieden die ernaast liggen en worden prikkels uit die gebieden vertaald als pijn in het geamputeerde lichaamsdeel. Dit wordt corticale reorganisatie genoemd. Na een amputatie kunnen de hersencellen zich dus niet goed aanpassen aan hun verdwenen functie. Er is dus sprake van disfunctionele corticale reorganisatie.

2Fantoompijn als een marker van corticale reorganisatie?? niet duidelijk

39
Q

Deafferentiatie

A

= verlies van binnenkomende signalen van het missende lichaamsdeel

40
Q

voorbeelden behandelingen famtoompijn

A

spiegeltherapie
rTMS
anti-depressiva
NSAID’s
TCA
SNRI
TENS
ECT