Supa samenvatting charlotte kwaliteit Flashcards

1
Q

CROSBY = duidelijke specificaties: (4)

A
  • kwaliteit is voldoen aan specificaties
  • geen toleranties, zero- defect
  • goed bruikbaar in ondernemingen en industrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

*JURAN = klantgericht denken (5)

A
  • geschiktheid voor gebruik
  • armoede = verspilling
  • zeer vernieuwende manager en filosoof
  • was een kwaliteitsgoeroe
  • Japan kreeg snel inzicht van zijn ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

DEMING = spreken met feiten en cijfers: (3)

A
  • meten is weten
  • spreekt over kwaliteit feiten of cijfers
  • plan, do, check and action
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

IMAI = voortdurend geleidelijk verbeteren: (3)

A
  • continue geleidelijk verbeteren = kaizen
  • resultaatgericht denken
  • geen revolutie maar evolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kwailiteit systemen: (6)

A
  • EFQM
  • TPM
  • SMED
  • 6 sigma
  • 5 S
  • Lean (slank)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

EFQM

A

European Foudation for Quality Management

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

TPM

A

Total Productivity Management

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SMED

A

Single Minute Exchange of Dies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke is geen kwaliteit systeem

A

FEMQ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

LEAN (SLANK) verspilling (6)

A
  • Defecten
  • Overproductie
  • Transport
  • Wachten
  • Opslag
  • Bewegingen en verplaatsingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontwikkelaar Lean systeem

A

Stichter Toyota

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke van de 6 W’s past niet in de rij

A

Waardoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

a-select” zijn van een steekproef

A

Als alle elementen uit de populatie dezelfde kans hebben om in de steekproef te worden opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stroomschema (8)

A
  • gebruik veiligheidsbeglazing
  • hoogte borstwering < 90 cm?
  • JA/Nee
  • gebruikte documenten :uitvoeringsplannen, lastenboekbeschrijving
  • project
  • geen veiligheidsglas
  • Valhoogte binnen-buiten kleiner of gelijk aan 1,5m (geen doorvalrisico)?
  • valhoogte binnen-buiten groter of gelijk aan 1,5m (doorvalrisico)?
  • ……
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Afgeronde rechthoek

A

= Geeft het begin of einde aan, soms letterlijk vermeld, soms ook welke activiteit het behandelde bouwproces start of afsluit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de rechthoek:

A

= Geeft de activiteit weer. Wie ze uitvoert wordt soms in de rechthoek, soms erbuiten op de rechter zijde van het blad weer gegeven, naargelang de duidelijkheid erbij wint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De zeshoek:

A

= Geeft een controle en beoordeling weer, en zal dus vaak in verband staan met symbolen die verwijzen naar documenten, en wordt steeds gevolgd door een ruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De ruit:

A

= Vermeldt het criterium waarop beoordeeld wordt, en wordt steeds gevolgd door twee pijlen. Op de een staat JA, op de andere NEEN, naargelang de beoordeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De verbindingslijnen met richtingpijlen

A

= Geven de verbanden en de richting van de verschillende stappen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De kleine cirkel

A

= Geeft aan dat het schema verder loopt in een andere schema en bevat de aanwijzingen ervoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De rechthoek met golvende onderzijde:

A

= Geeft aan welk document of andere informatiedrager wordt gebruikt bij die bepaalde activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

PARETO analyse (3)

A

= oorzaken zoeken die de grootste invloed hebben
- 20% van de problemen aanpakken
- 80% van de kosten drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ISHIKAWA DIAGRAM (3)

A
  • Horizontale lijn: stelt het effect voor van de beïnvloeding of het probleem
  • Schuine lijnen: stellen de soorten invloeden voor
  • Vertakkingen op de schuine lijnen: daar staan de afzonderlijke oorzaken per soort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ISHIKAWA DIAGRAM (5 M’S)

A
  1. Menselijke factor: kennis, kunnen, willen en inzien
  2. Management factor: belangrijk is: tijdstip bereiken, opvolgen, afspraken nakomen, beoordelen wat voldoende is en wat niet…
  3. Materiële factor: bouwmaterialen, prefab, omgevingsfactoren, ligging werf…
  4. Machine factor: technische uitrusting (onderdelen, aandrijving, besturing, energiegeleiding…)
  5. Methode factor: bepaling vereiste, voorbereiding, betrouwbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Werfblindheid =

A

Je loopt al weken voorbij een bepaalde situatie die verkeerd is, maar omdat e deze situatie na verloop van tijd als normaal beschouwd, zie je het eigenlijke probleem niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Brainstomring: Stormachtig maar niet chaotisch

A
  • Omvang brainstorming = min. 6 personen – max. 15 personen
  • 1 leider en 1 schrijver
  • Rol schrijver = lossen van de teugels NA dat het onderwerp en doel precies en zuiver omschreven is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

7 regels in brainstorming

A

o Elk lid van de groep wordt gevraagd, elk om beurt
o Elk lid geeft per beurt 1 idee, ongeacht hoeveel er zijn
o Elk lid dat geen idee heeft zegt “ik pas”
o Zeg nooit van andermans idee dat het dom is
o Aangebrachte ideeën nog niet bespreken
o Stemmen over de waarde van de ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Voorwerpen brainstorming (3)

A
  • Knelpunt
  • Oorzaken
  • Verbeteracties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Statisch beheerst:

A
  • Links boven is het proces ook technisch voldoende beheerst: de spreiding is zo beperkt dat alleen goede bouwproducten werden gemeten.
  • Links onder laat zien dat de natuurlijke spreiding van het proces te groot is: een deel van de producten valt buiten de toleranties
30
Q

Statisch niet beheerst

A
  • Rechts boven laat een proces zien waarvan alle producten binnen de toleranties vallen, maar dat onstabiel verloopt. In de periode waarin de metingen zijn gebeurd, zijn duidelijk 2 verschillende invloeden afzonderlijk opgetreden. Om te voorkomen dat er producten buiten specificatie voorkomen zal verder onderzoek moeten gebeuren.
  • Rechts onder toont een chaotische proces, onvoorspelbaar en
31
Q

Technische baksteen volgende gegevens terugvinden R1, R2 en Rm =

A

maatspreiding van de steen

32
Q

Proceskeuring gebruiken 2 soorten regelkaarten. Bepalen soort door de kenmerken. Noem twee kenmerken + beschrijf kort:

A
  1. Regelkaarten voor attributieve (ofwel goed of fout)
  2. meetbare (een norm met een tolerantiegebied) kenmerken
33
Q

Deming-cirkel origineel ontwikkeld door:

A

William Edwards Deming

34
Q

14 Deming beleidsuitspraken

A
  1. Constante doelstelling
  2. Aanvaard nieuwe filosofie
  3. NIET afhankelijk van massale controles
  4. Einde maken praktijk van zaken op basis van prsijkaartje
  5. Weet waar problemen zich voortdoen
  6. Moderne methoden toepassen bij vorming personeel
  7. Stel productiemedewerkers regels op volgens moderne methode
  8. Ban angst uit
  9. Barrières tussen afdelingen neer
  10. Vermijd doelstellingen
  11. Verwijder arbeidsnormen die te behandelen aantallen voorschrijven
  12. Verwijder problemen tussen uurloner en recht om trots te zijn op vakmanschap
  13. Zet degelijk opleiding + bijscholingsprogramma op
  14. Schep in topmanagement structuur waardoor vorige 13 dagelijks worden benadrukt
35
Q

7 HOEKSTENEN

A

de kritische succesfactoren bij verbeteracties

36
Q
  1. nul fouten
A
  • wat is de norm
  • wat is hier precies de fout of afwijking
  • hoe wordt er gecontroleerd
37
Q
  1. klantenbehoefte
A
  • welke zijn de huidige wensen
  • is er een systeem van preventie in kaart brengen klantenbehoefte
  • welke kost van het niet “nul fouten” produceren voor de klanten
38
Q
  1. procesbeheersing
A
  • welke toleranties gelden er
  • hoe ligt de procesparameter voor dit kenmerk of deze lijn
  • hoe ligt deze parameter met een zonder na stelling tijden productie
39
Q
  1. kwaliteitsbeheersing
A
  • welke eisen gelden er voor de toegeleverde materialen welke voorschriften gelden er ten aanwinsten van het bouwproces
  • hoe te handelen bij twijfel
40
Q
  1. project beheersing
A
  • is het probleem duidelijk omschreven
  • zijn er elders verworven kennis en ervaring geïnventariseerd
  • is er een projectorganisatie
41
Q
  1. medewerkers bij betrekken
A
  • welke medewerkers moeten erbij betrokken worden
  • welke systemen zijn er om medewerkers te betrekken
  • hoe medewerkers betrekken
42
Q
  1. leveranciers/onderaannemers bij betrekken
A
  • welke leveranciers/ onderaannemers moeten betrokken worden
  • welke systemen zijn er om leveranciers/ onderaannemers te betrekken
  • hoe betrekken wij leveranciers/ onderaannemers
43
Q

Wanneer gebruik je de 7 toetstenen

A

bij het maken van een plan van aanpak

44
Q

Kerngetallen =

A

toekennen van waarde en vergeleken met norm. kengetal geeft de gemeten waarde van een kenmerk dat betekenisvol is voor het te beoordelen fenomeen

45
Q

Doel kerngetallen

A
  • Beter beoordelen
  • Beter inzicht te verwerven
46
Q

Plant manager

A

eindverantwoordelijke in bepaald productieproces

47
Q

Taak Plant manager

A
  • Productie proces zo goed mogelijk laten verlopen door personeel zo efficiënt mogelijk in te zetten
  • leiding geven aan procesoperators
  • Mogelijkheden voor verbetering aan te stippen
48
Q

Interne foutkosten:

A

= kosten die tijden primair proces door fouten worden veroorzaakt en tijdens proces tot uiting komen (bv.: fouten in plan)

49
Q

externe foutkosten:

A

= kosten ontstaan door fouten veroorzaakt door de leverancier, die echter pas of bij de afnemer tot uiting komt (bv.: milieukosten, verlies, garantiekosten, …)

50
Q

controlekosten

A

= kosten die gemaakt worden voor controles, beoordelingen en doorlichtingen (bv.: testen aangekochte bouwproject, technische keuring)

51
Q

perceptiekosten

A

= die zijn kosten die gemaakt worden ter voorkoming van fouten (bv.: opleidingen en trainingen)

52
Q

uitval =

A

kromgetrokken stalton

53
Q

extra inzet

A

40.000 besteld -> 41.000 geproduceerd

54
Q

tweede keus

A

bakstenen die in lot kunnen gekocht worden

55
Q

vervangen

A

kleurverschil van hulpstukken tegelplannen tegen over gewone tegelpannen

56
Q

herstellen

A

= vervagen WTW-unit in D-systeem wegens beschadiging interne lamellen

57
Q

sorteren

A

uitstorten recuperatie baksteen

58
Q

herkeuren

A

afgekeurd riool

59
Q

foutonderzoek

A

kosten om fouten te onderhandelen

60
Q

administratie

A

verkeerde sanitair afgeroepen

61
Q

overige kosten

A

milieukosten, werkongevallen, afwezigheden, …

62
Q

VOORBEELDEN EXTERNE FOUTKOSTEN

A
  1. transportschade
  2. installatie-uitval
  3. vervangen
  4. policy-claim
  5. betaalde claims
  6. klachtenonderzoek
  7. transportkosten
  8. klantenverlies
  9. campagnekosten
63
Q

KAIZEN

A
  1. innoveren: schoksgewijs veranderen, door individuen, technologische doorbraken, snelle economische groei
  2. Kaizen: geleidelijk, kleine stappen, persoonlijke verbeteracties
  3. normeren: vastleggen peil dat innovatie/ optimalisatie bereikt moet worden
  4. standaardiseren: klemtoon leggen op de werkwijze
  5. handhaven: discipline begeleiding
64
Q

KAIZEN VARIANT DEMING CIRKEL

A
  • Plan: tot op welk niveau wil je een bepaald fenomeen verbeterd krijgen, op welk tijdstip, en hoe wil je dat realiseren?
  • Doe: voer plan uit
  • Check: controleer effect van acties en doelmatigheid bij gebruik van de middelen
  • Borg: neem de nodige maatregelen om achteruitgang te voorkomen
  • Standaardiseer: leg norm en werkwijze vast
  • Doe: voer ze in, leidt medewerkers op
  • Check: beoordeel of norm wordt gehaald en werkwijze gevolgd
  • Borg en stuur bij: waar nuttig en ga terug naar 1
65
Q

KIKW

A
  • K: overdragen, verwerven van kennis
  • I: verschaffen, verweren van inzicht
  • K: beheersen van kunnen
  • W: stimuleren van willen
66
Q

BENCHMARKING begrip

A

= richten op een referentiepunt, met het doel door deze vergelijking zichzelf te verbeteren, kiezen van referentie

67
Q

Nut benchmarking

A
  • Vestigt aandacht op bouwproces zelf
  • Dwingt om eigen proces in kaart te brengen
68
Q
  • 4 soorten: benchmarking
A
  • Vergelijken met de bijzonderste concurrent
  • Vergelijken met model buiten de eigen bouwsector
  • Vergelijken met theoretische middelen
  • ???
69
Q

CEDAC

A
  • Cause and Effect Diagram with the Addition of Cards
  • Vorm van visuele communicatie gericht op het toepassen van de beste werkwijze
70
Q

Welke manier iemand belonen

A

o Bonus
o Effect van financiële beloning
 Stimuleer maar korte tijd
 Remmen “hard en lang” bij niet begrepen weigering
o Aandacht (laten horen en luistern wat men begrepen heeft)
o Vorming (rapporteren)
o Opdracht (taakverruiming, grote flexibiliteit)

71
Q

Belonen kan in brede en enge zin gebeuren. Geef één voorbeeld van belonen in de enge zin en geef drie hoofdgroepen van belonen in de brede betekenis zoals besproken in het café van de hoorcolleges. Omschrijf ze telkens met één woord;

A
  • Belonen in de enge betekenis Financieel
  • Belonen in de brede betekenis: Aandacht
  • Belonen in de brede betekenis: Vorming
  • Belonen in de brede betekenis: Opdrachten