kwaliteit Flashcards

1
Q

Wat is kwaliteit (4)

A
  • voldoen aan specificaties (Crosby)
  • geschiktheid voor gebruik (Juran)
  • Meten is weten (Deming)
  • Continu verbeteren (Imai)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Philip Crosby (USA, 1929-2004) (2)

A
  • Conformance to requirements
  • Kwaliteit = voldoen aan specificaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Joseph Juran (Roemenië, 1904-2008) (3)

A
  • Fitness for use
  • Armoede = verspilling
  • Japan omarmde zijn ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Edward Deming (VS, 1900-1993) (2)

A
  • Meten is weten
  • Voorbeelden: productiecijfers, fouten, stilstanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Masaaki Imai (Japan, 1930) (3)

A
  • Kaizen = continu verbeteren
  • Evolutie, geen revolutie
  • Klantgericht denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Goede kwaliteit omvat: (4)

A
  • Goed product/dienstverlening
  • Binnen termijn geleverd
  • Service na verkoop
  • Correcte prijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kwaliteitszorg nu: (4)

A
  • Filosofie/methodiek
  • Top-down
  • Lange termijn
  • Permanente oplossing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kwaliteitskosten: (4)

A
  • Preventiekosten: planning, opleiding, ontwerp-reviews
  • Beoordelingskosten: controles
  • Interne foutkost: herwerken, uitsorteren
  • Externe foutkost: garantie, imagoverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

evolutie in kwaliteitszorg (2)

A
  • vroeger: focus op productkwaliteit
  • nu: focus op organisatie en processen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kwaliteit kost geld, slecht kwaliteit kost meer

A

in 1 keer goed bouwen reduceert fouten, tijd en kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

besluit (2)

A
  • kwaliteit is teamwork
  • evolutie van meer naar beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Van Taylor naar IKZ: (5)

A

1880: vertrouwen in vakmanschap

1910: eindcontroles

1930: tussencontroles

1960: verantwoordelijkheid productie

1980: preventieve procesbeheersing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kwaliteit beoordelen? (4)

A
  • Producten en diensten
  • Processen en middelen
  • Referenties van klanten
  • Werking van het kwaliteitssysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kwaliteitsaudit:

A
  • Intern
  • Extern
  • Controle van:
    ° Kwaliteitshandboek
    ° Kwaliteitsmanagementsysteem
    *Organisatorische structuur
    *Verantwoordelijkheden
    *Processen
    *Middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe een kwaliteitssysteem opzetten? (4)

A
  • Wereldwijd: ISO, IEC
  • Regionaal: CEN/EN, CENELEC, NAS
  • Nationaal: NBN, NEN, DIN, BSI, ANSI, JIS, SS
  • Specialisatiegebieden: AISI, MIL-ST, FAA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nut van normen:

A
  • Zeg wat je doet
  • Doe wat je zegt
  • Bewijs wat je doet en zegt
  • Voordelen naar binnen en buiten toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Directieverantwoordelijkheid (ACTION): (5)

A
  • Kwaliteitsbeleid invoeren
  • Gericht op klanttevredenheid
  • Concrete doelstellingen
  • Organigram en functiebeschrijvingen
  • Communicatie (Visie en Strategie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Management van middelen (PLAN):(2)

A
  • Personeel
    -Infrastructuur:
    °Gebouwen
    °Hardware & Software
    °Machines
    °Onderhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Realiseren van het product (DO): (3)

A
  • Primair proces:
    °Marktonderzoek → Ontwerp → Inkoop → Planning → Productie → Opslag → Verkoop → Aflevering → Nazorg
  • Kwaliteitsdoelstellingen bepalen
  • Middelen en processen bijsturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Meting, analyse en verbetering (CHECK): (4)

A
  • Aantonen dat product en systeem voldoen aan eisen
  • Bewaking en meting
  • Afwijkingen beheersen
  • Gegevens analyseren en verbeteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kwaliteitshandboek: (4)

A
  • Schriftelijke weergave van kwaliteitsmanagementsysteem
  • Procedures, instructies, specificaties
  • Systematisch geordend
  • Continu aangepast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

documenten: (3)

A
  • Procedures: afspraken over routinehandelingen
  • Instructies: werkplekgebonden methodes
    °Werkinstructie
    °Bedieningsinstructie
    °Controle-instructie
  • Specificaties: productgebonden functies
    °Functionele
    °Product
    °Proces
    °Grondstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

LEAN:

A
  • Elimineren van verspillingen
  • Gevolgen:
    °Hogere productkwaliteit
    °Lagere productiekosten
  • Basis: Stabiliteit, 5S, Kaizen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

5S: (5)

A
  • Scheiden
  • Schikken
  • Schoonmaken
  • Standaardiseren
  • In stand houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

6 sigma:

A

DMAIC-cyclus
Define
Measure
Analyze
Improve
Control

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

SMED: (3)

A
  • Kortere omsteltijden
  • Flexibele productie
  • Lagere voorraadkosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

TPM: (2)

A
  • Identificeren van verliespunten
  • Teams werken aan verbeteringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

EFQM: (3)

A
  • Focus op:
    °Leiderschap
    °Strategie
    °Personeel
    °Middelen
    °Processen
  • Resultaten op klanten, personeel, maatschappij, prestaties
  • Continu verbeteren als doel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is Integrale Kwaliteitszorg? (3)

A
  • Onophoudelijk streven naar betere klanttevredenheid.
  • Optimaal gebruik van bouwmiddelen.
  • Lagere, concurrerende kostprijs.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Module 01 - Doelstellingenblad (3)

A
  • Doel: Intern document om kwaliteit te verbeteren.
  • Toepassingen: Probleemstelling, aanpakbepaling, voortgangsbewaking.
  • Gebruikers: Opdrachtgevers en verantwoordelijken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Knelpunt bij Verbeteracties (2)

A
  • Onduidelijkheid: probleemdefinitie, oplossingen zonder probleemstelling.
  • Gebrek aan orde en beheersing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Vragen van het Doelstellingenblad (8)

A

1 Wat is het onderwerp?
2Akkoord manager + datum.
3 Kerngetal.
4 Uitgangssituatie.
5 Doelstelling.
6 Trekker & werkgroep.
7 Actieplan.
8 Eindresultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Module 02 - De Zes W’s

A
  • Wie: Wie heeft gegevens?
    -Wat: Wat is de vaststelling?
  • Waar: Waar gebeurt het?
  • Waarom: Waarom gebeurt het zo?
  • Waarmee: Met welk middel?
  • Wanneer: Wanneer gebeurde het?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Belang van Feiten (2)

A
  • Feiten, geen opinies.
  • Feiten hebben pas betekenis met context.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Module 03 - De Steekproef

A
  • Toepassing: Probleemstelling, oorzaakanalyse, oplossing testen.
  • Belang: Aselecte steekproef.
  • Factoren: Attributieve en variabele kenmerken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Module 04 - Stroomschema (3)

A
  • Doel: Bouwproces in kaart brengen.
  • Gebruikers: Inzicht in proces en oorzaken.
  • Symbolen: Rechthoek, ruit, cirkel, verbindingslijnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Voordelen van een Stroomschema

A
  • Toont begin en einde proces.
  • Toont opeenvolging en samenhang van activiteiten.
  • Toont beslissingsmomenten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Module 05 - Pareto-Analyse (3)

A
  • Toepassing: Probleemselectie, prioriteiten stellen.
  • 20-80 Regel: 20% van oorzaken leidt tot 80% van problemen.
  • Belang: Focus op oorzaken met grootste invloed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Module 06 - Ishikawa Diagram (2)

A
  • Toepassing: Oorzaken analyseren en ordenen.
  • 5M’s: Mens, Management, Materieel, Machine, Methode.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Voordelen van Ishikawa Diagram (3)

A
  • Toont blinde vlekken.
  • Ordent oorzaken.
  • Bevordert groepsvorming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Oefening Ishikawa Diagram (2)

A
  • Maak een diagram van beschadigde verpakkingen met de 5M’s.
  • Minstens 6 vertakkingen per tak.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Module 08 toepassing

A

doorbreken van vaste denkpatronen

43
Q

module 08 gebruikers

A

iedereen die creativiteit en samenwerking wil stimuleren

44
Q

module 08 stormachtig denken

A
  • ideeën vrij delen zonder remmingen
  • verbeelding stimuleren, zelfs onmogelijk lijkende ideeën
45
Q

module 08: rol van de leider

A
  • waakt over groepsomvang (6-15 personen)
  • zorgt voor duidelijk omschreven onderwerp
  • creëert een ontspannen sfeer
46
Q

module 08 rol van de schrijver

A
  • Vat ideeën samen en bevestigt met de aanbrenger
  • Nummert ideeën.
47
Q

module 08 7 regels

A
  • Eén idee per beurt.
  • Geen kritiek.
  • Stemmen in twee rondes.
48
Q

module 08 hulpmiddelen

A
  • 5M’s: Mens, Management, Materieel, Machine, Methode.
  • 6W’s: Wie, Wat, Waar, Waarom, Waarmee, Wanneer
49
Q

Module 09 toepassing

A

wanneer er voldoende data beschikbaar zijn voor statische analyse

50
Q

Module 09 gebruikers

A

medewerkers die proceskwaliteit beoordelen

51
Q

Module 09 kernbegrippen (2)

A

-Gauss-curve: Spreiding van metingen.
-Gemiddelde & standaarddeviatie: Meetwaarden rond een gemiddelde.

52
Q

Module 09 Procesbeheersing bij productie

A

regelkaarten, procesgemiddelde, verschuivingen

53
Q

Module 09 Cp-Index (3)

A

-Verhouding toegelaten spreiding vs. natuurlijke spreiding.
-Cp: Focus op spreiding.
-Cpm: Focus op spreiding én ligging.

54
Q

Module 09 Statisch vs. Technisch beheerst: (2)

A

-Statisch beheerst: Evenwicht rond norm.
-Technisch beheerst: Lage spreiding, goede producten

55
Q

module 10 toepassing

A

metingen met regelmatige tussenpozen registreren

56
Q

Module 10 gebruikers

A

processtuurders, controleurs, toezichthouders

57
Q

Module 10 toepassingsgebied (3)

A

-Fabricagematen: Streefmaat bij productie.
-Werkelijke maten: Gemeten afmetingen.
-Nominale maten: Handelsaanduiding.

58
Q

module 10 regel en waarschuwingsgrenzen

A

toleranties bij afwijkingen

59
Q

module 10 atrributief vs meetbaar kenmerk (2)

A

-Attributief: Goed/fout.
-Meetbaar: Norm met tolerantiegebied.

60
Q

module 10 voordelen van de regelkaart (3)

A

-Eenvoudig in gebruik.
-Directe zichtbaarheid van afwijkingen.
-Identificatie van patronen in processen.

61
Q

Module 11 toepassing

A

bij acties met blijvend doel of optimale benutting van middelen

62
Q

module 11 gebruikers (2)

A
  • ontwerpers van verbeteracties
  • beoordelaars en bijstuurbare personen
63
Q

module 11: stappen (4)

A

1 plan: maak een plan, beoordeel de situatie
2: Do: voer het plan uit
3: check: controleer resultaten en aanpak
4: action: Borg en stuur bij

64
Q

module 11 de 14 deming- beleidsuitspraken

A
  • Zorg voor constante doelstelling.
    -Aanvaard nieuwe filosofie.
    -Vermijd afhankelijkheid van massale controles.
    -Werk niet enkel op basis van prijskaartje.
    -Weet waar problemen zich voordoen.
    -Gebruik moderne vormingsmethoden.
    -Pas toezicht aan naar focus op kwaliteit.
    -Ban angst uit.
    -Haal barrières tussen afdelingen weg.
    -Vermijd nutteloze leuzen.
    -Verwijder arbeidsnormen voor kwantiteit.
    -Geef werknemers trots op vakmanschap.
    -Zorg voor degelijk opleidingsprogramma.
    -Zorg voor managementstructuur die de punten ondersteunt.
65
Q

module 12 de 7 hoekstenen als toetsstenen

A

1Nul fouten: Wat is de norm en hoe wordt gecontroleerd?
2Klantenbehoefte: Wat wil de klant en wat kost falen?
3Procesbeheersing: Welke toleranties gelden?
4Kwaliteitsborging: Voorschriften en acties bij twijfel.
5Projectbeheersing: Probleemdefinitie en organisatie.
6Betrekken medewerkers: Wie en hoe betrekken?
7Betrekken leveranciers/OA: Wie en hoe betrekken?

66
Q

module 13 kengetallen (3)

A
  • Toepassing: Mathematisch meetbaar maken van doelen.
  • Doelen meten:
    °Geld
    °Tijd
    °Fouten
    °Procesbeheersing
    °Motivatie
    -Momenten van meten:
    °Voor, tijdens en na verbeteractie.
  • Sub-optimalisatie: Verbetering zonder economisch verantwoord eindresultaat.
67
Q

module 14 kwaliteitskosten

A

4 kostengroepen:
- interne foutkosten: fouten tijdens proces
- externe foutkosten: fouten bij afnemer
- controlekosten: testen, keuringen
- preventiekosten: trainingen, onderzoeken
Praktijk:
- vanuit financiële rapportages
- vanuit kostendoorlichting
controller: expert die financieel advies geeft aan management

68
Q

module 15 wat betekent Kaizen

A

Kaizen betekent ‘voortdurende verbetering’ en focust op kleine, geleidelijke stappen met een beperkt budget.

69
Q

module 15 wie gebruikt kaizen

A

Alle medewerkers, op alle niveaus en in alle afdelingen

70
Q

module 15 Wat is het verschil tussen Innoveren en Kaizen? (2)

A
  • Innoveren: Grote, plotse veranderingen (schokwijs verbeteren).
  • Kaizen: Kleine, geleidelijke verbeteringen met een beperkt budget.
71
Q

module 15 Wat zijn de stappen van de Kaizen Deming-cirkel? (8)

A

1 Plan: Doelstellingen vaststellen.
2 Doe: Plan uitvoeren.
3 Check: Controleer effect en doelmatigheid.
4 Borg: Voorkom achteruitgang.
5 Standaardiseer: Leg werkwijze vast.
6 Doe: Voer opnieuw in en train medewerkers.
7 Check: Controleer naleving van de norm.
8 Borg en stuur bij: Verbeter waar nodig.

72
Q

moduele 15 Noem 5 categorieën van werkstroomanalyse bij Kaizen.

A

1 Bewerking
2 Transport
3 Controle
4 Tijdelijke opslag
5 Magazijn

73
Q

module 15 Welke houding is belangrijk bij Kaizen? (5)

A

1 Realistische houding
2 Stimulerend-kritische houding
3 Bezorgdheid en volmaaktheid
4 Oog voor proces
5 Oog voor verspilling

74
Q

module 15: Wat zijn de voordelen van ‘Just in Time’? (5)

A

1 Kortere doorlooptijd
2 Minder tijd aan niet-essentiële taken
3 Lagere voorraden
4 Betere afstemming processtappen
5 Problemen worden zichtbaar

75
Q

module 15: Welke verantwoordelijkheden hebben verschillende hiërarchische niveaus bij Kaizen? (3)

A
  • Topmanagement & Middenkader: Innoveren
  • Alle niveaus: Kaizen (voortdurende verbetering)
  • Uitvoerenden & Ploegbazen: Handhaven
76
Q

module 16 Wat is rapporteren?

A

Het gestructureerd delen van betekenisvolle informatie op een afgesproken tijdstip met een duidelijk doel en doelgroep.

77
Q

module 16 Noem de drie vormen van informatie bij rapporteren.

A

1 Signaal – Algemene betekenis
2 Rapportage – Feiten met toelichting
3 Melding – Feiten zonder toelichting

78
Q

Wat zijn de voordelen van schriftelijke rapportage? 5”°

A

1 Informatie ligt vast
2 Precieze verwoording
3 Onafhankelijk van aanwezigheid van schrijver

79
Q

module 16 Wat remt het lezen van een rapport? (4)

A

1 Te lange zinnen
2 Vage formuleringen
3 Slechte lay-out
4 Ongepaste schrijfstijl

80
Q

module 16 Wat zijn de middelen om te rapporteren? (3)

A

1 Mondeling
2 Visueel
3Beleving

81
Q

module 17 Wat is het KIKW-principe bij vergaderen?

A

K: Kennis
I: Inzicht
K: Kunnen
W: Willen

82
Q

module 17 Wat kost een vergadering met 8 personen per kwartier?

A

€120 per kwartier

83
Q

module 17 Wat is de rol van een voorzitter tijdens een vergadering? (5)

A

1 Energie richten
2 Verwarring tegengaan
3 Afdwalen voorkomen
4 Agressie beheersen
5 Waardevolle input noteren

84
Q

module 17 Welke accommodatie is geschikt voor vergaderen?

A

Een degelijke werfkeet of vergaderruimte.

85
Q

module 17 Welke vraag stel je voordat je een vergadering organiseert?

A

Is een vergadering het beste middel om je doel te bereiken, of kan een individueel gesprek volstaan?

86
Q

module 18 Wat is benchmarking?

A

Benchmarking is zich richten op een referentiepunt, met het doel door deze vergelijking zichzelf te verbeteren.

87
Q

Wie gebruikt benchmarking?

A

Managers, afdelingshoofden, begeleiders van verbeterprocessen.

88
Q

module 18 Wat is het nut van benchmarking? ()

A
  • Vestigt aandacht op het bouwproces zelf.
  • Dwingt om het eigen proces in kaart te brengen.
89
Q

module 18 Noem 4 soorten benchmarking.

A

1 De concurrent als model (binnen eenzelfde organisatie).
2 De concurrent als rivaal.
3 Vergelijking met een model buiten de bouwsector.
4 Vergelijking met theoretische modellen.

90
Q

module 20 Wat is de toepassing van voorbeeldgedrag? (2)

A
  • Bewustmaken van verbeteren in IKB-context.
  • Voorbereiden van functioneringsgesprekken.
91
Q

Wie gebruikt voorbeeldgedrag

A

Alle personeelsleden, zowel leidinggevend als uitvoerenden.

92
Q

module 20 Wat betekent verbeteren?

A

Veranderen, wat vaak weerstand oproept.

93
Q

module 20 Wat zijn kenmerken van voorbeeldgedrag? (5)

A

1 Discipline
2 Spontaniteit
3 Doelmatige en doeltreffende systematiek
4 Opbouwende en samenwerkingsgerichte houding
5 Resultaatgericht (WIN/WIN)

94
Q

module 20 Wat houdt leidinggeven bij verbeteren in? (4)

A

1 Doelen stellen
2 Beoordelen
3 Activeren en weerstand verlagen
4 Consequent en standvastig zijn

95
Q

module 21: Wat is het doel van visuele communicatie?

A

Verbeteringen realiseren binnen de organisatie.

96
Q

module 21 Noem 3 doelen van visuele communicatie.

A

1 Versterken van het gevoel “erbij horen”.
2 Versterken van het streven.
3 Versterken van de zelfstandigheid.

97
Q

module 21: Geef 4 voorbeelden van visuele communicatiemiddelen.

A

1 Whiteboard/flipover
2 Elektronische lichtkrant
3 Projectie op muur
4 Foto’s en afbeeldingen

98
Q

module 21 wat is CEDAC?

A

Een visgraafdiagram gericht op toepassen van de beste werkwijze.

99
Q

module 21 Wat zijn de 4 situaties van CEDAC?

A

1 Beide kennen en passen toe → zoek verbetering.
2 Beide kennen, maar passen niet toe → disciplineprobleem.
3 Eén kent niet → communicatieprobleem.
4 Geen van beiden kent het → zoek standaardmethode.

100
Q

module 22 Wat is het doel van belonen?

A

Gewenst gedrag bekrachtigen, zodat het wordt herhaald.

101
Q

module 22 Wat is het verschil tussen belonen in enge en brede zin? (2)

A
  • Enge zin: Financieel (bonus, opslag, loonsverhoging).
  • Brede zin: Aandacht, vorming, taakverruiming.
102
Q

module 22 Wat kan je belonen?

A

Gewenst gedrag en behaalde resultaten.

103
Q

module 22 Wie kan je belonen? (3)

A

1 Individuen
2 Groepen
3 Zowel van boven naar onder als omgekeerd in de hiërarchie.

104
Q

module 22 Welke vormen van beloning bestaan er? (4)

A

1 Financiële beloning (bonus)
2 Aandacht
3 Vorming
4 Taakverruiming