Suïcide Flashcards

1
Q

Wat is de WHO-definitie van suïcide?

A

Suïcide is een daad met dodelijke afloop, geïnitieerd en uitgevoerd door de overledene met de verwachting van een potentieel dodelijke afloop, met als doel gewenste veranderingen te bewerkstelligen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen een ‘echte’ en een ‘gestoorde’ suïcidepoging?

A

Een echte poging gaat gepaard met een duidelijke intentie om te sterven; bij een gestoorde poging is de intentie minder expliciet, vaak impulsief of onder invloed van middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat omvat de term ‘suïcidaliteit’?

A

Suïcidaliteit verwijst naar het volledige continuüm van suïcidaal gedrag, van suïcidale gedachten tot pogingen en voltooide suïcide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen passieve en actieve suïcidale ideatie?

A

Passieve ideatie betreft de wens om niet meer te leven zonder actieve plannen; actieve ideatie omvat gedachten over het ondernemen van suïcide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke leeftijdsgroep heeft wereldwijd het hoogste suïciderisico?

A

Jongeren tussen de 15 en 29 jaar vormen wereldwijd een van de hoogst risicogroepen voor suïcide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verschillen suïcidecijfers tussen mannen en vrouwen?

A

Mannen plegen vaker suïcide door gebruik van dodelijkere methoden; vrouwen ondernemen vaker pogingen, maar overlijden minder vaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de meest gebruikte suïcidemethoden in Nederland en Vlaanderen?

A

Verhanging, medicatievergiftiging, verdrinking en springen voor een trein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe beïnvloedt burgerlijke staat het suïciderisico?

A

Ongehuwde, gescheiden of weduwe/weduwnaar-zijn verhoogt het suïciderisico; huwelijk werkt beschermend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een belangrijke reden voor onderschatting van suïcidecijfers?

A

Onderregistratie, vooral wanneer suïcide wordt geclassificeerd als ongeval of natuurlijke dood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de prevalentie van suïcidale gedachten in de algemene bevolking?

A

Ongeveer 13% heeft ooit suïcidale gedachten gehad; 5% in het afgelopen jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de drie fasen van het IMV-model van O’Connor?

A
  • De premotivationele fase (context)
  • De motivationele fase (ontwikkeling van ideatie)
  • De volitionele fase (overgang naar gedrag).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent ‘entrapment’ in de context van suïcidaliteit?

A

Het subjectieve gevoel gevangen te zitten in een ondraaglijke situatie zonder uitweg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke rol speelt zelfhaat in suïcidale ontwikkeling?

A

Zelfhaat, vaak ontstaan uit misbruik of afwijzing, bevordert zelfdestructieve neigingen en versterkt suïcidale gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de impact van een suïcidaal depressief cognitief profiel?

A

Het omvat hopeloosheid, zwart-witdenken en een gevoel van falen, wat de motivatie tot suïcide versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn intrusieve suïcidale beelden?

A

Dwingende mentale voorstellingen over suïcidehandelingen, zoals springen van een brug, vaak beangstigend en persistent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is ‘tunnelvisie’ in het suïcidale proces?

A

Een cognitieve toestand waarin de persoon geen alternatieven meer ziet en alleen nog focust op suïcide als uitweg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe ontwikkelt mentale tolerantie voor suïcide zich?

A

Door herhaald nadenken over suïcide bouwt men een mentale gewenning op, wat het risico op uitvoering vergroot.

18
Q

Wat stelt de differentiële activatiehypothese?

A

Bij mensen met terugkerende depressie keert suïcidaliteit als eerste terug bij nieuwe depressieve episodes.

19
Q

Wat toont een netwerkanalyse van suïcidale symptomen?

A

Symptomen zoals vermoeidheid, slapeloosheid en negatieve gedachten versterken elkaar en vormen een vicieuze cirkel.

20
Q

Wat zijn kritieke omslagpunten in suïcidaal gedrag?

A

Onvoorspelbare momenten waarop gedachten snel kunnen omslaan in pogingen, zelfs na jaren van ideatie.

21
Q

Wat toont erfelijkheidsonderzoek aan over suïcidaal gedrag?

A

Tweeling- en adoptieonderzoek tonen aan dat genetische aanleg het risico op suïcide verhoogt, los van opvoedomgeving.

22
Q

Hoe beïnvloedt jeugdtrauma de hersenstructuur met betrekking tot suïcidaliteit?

A

Trauma’s leiden tot structurele veranderingen in hersengebieden voor stressregulatie en emotieregulatie.

23
Q

Wat is de rol van epigenetica in suïcidaal gedrag?

A

Levensgebeurtenissen kunnen genexpressie veranderen, wat de kwetsbaarheid voor suïcidaliteit beïnvloedt.

24
Q

Welke rol speelt de HPA-as bij suïcidaliteit?

A

Een overactieve HPA-as leidt tot verhoogde cortisolspiegels, die geassocieerd zijn met verhoogde stressreactiviteit.

25
Q

Wat toont post-mortem onderzoek over serotonine bij suïcide?

A

Lager serotonineniveau en verminderde serotoninetransporters, vooral in de prefrontale cortex, worden gevonden.

26
Q

Hoe manifesteert cognitieve rigiditeit zich bij suïcidaliteit?

A

In onvermogen om alternatieve oplossingen te zien, wat leidt tot verhoogde wanhoop en rigiditeit in denken.

27
Q

Wat is het verband tussen autobiografisch geheugen en suïcidaliteit?

A

Verminderd specifiek positief geheugen vergroot de neiging tot algemene negatieve herinneringen en hopeloosheid.

28
Q

Wat toont de Stroop-taak bij suïcidale personen?

A

Vertraagde reactietijden op negatieve woorden, wijzend op verhoogde aandacht voor negatieve informatie.

29
Q

Welke hersengebieden tonen structurele afwijkingen bij suïcidaliteit?

A

Prefrontale cortex, hippocampus en frontothalamisch circuit tonen afwijkingen die samenhangen met impulscontrole.

30
Q

Wat stelt het hypothetisch neurowetenschappelijk model over predictive coding?

A

Dat mensen met suïcidale neigingen negatieve voorspellingen moeilijk bijstellen, wat hooploosheid bestendigt.

31
Q

Wat stelt het cry-of-pain-model over suïcidaal gedrag?

A

Suïcide is een reactie op onontkoombare nederlaag (defeat), entrapment en het ontbreken van sociale redding.

32
Q

Wat zijn de drie componenten van het IMV-model volgens O’Connor?

A

De interactie tussen risicofactoren (premotivationeel), ontstaan van ideatie (motivationeel), en gedrag (volitioneel).

33
Q

Hoe verklaart het escape-from-self-model suïcidaal gedrag?

A

Als een poging om te ontsnappen aan een ondraaglijk negatief zelfbeeld, vaak gepaard met schaamte en depersonalisatie.

34
Q

Welke overtuigingen staan centraal in het IPT-model van Joiner?

A

Het gevoel van sociale onverbondenheid en het idee een last te zijn voor anderen.

35
Q

Wat is de rol van psychiatrische stoornissen in psychopathologische modellen?

A

Ze verhogen zowel de kans op suïcidaliteit als de ernst en persistentie van suïcidale gedachten.

36
Q

Noem drie belangrijke distale risicofactoren voor suïcidaliteit.

A

Erfelijkheid, negatief zelfbeeld en cognitieve rigiditeit.

37
Q

Wat toont hersenonderzoek over neurocognitieve modellen?

A

Afwijkingen in prefrontale cortex, amygdala en hippocampus beïnvloeden impulscontrole en emotieregulatie.

38
Q

Hoe draagt verminderde cognitieve flexibiliteit bij aan suïcidaal gedrag?

A

Het belemmert aanpassing aan veranderende omstandigheden en versterkt het gevoel van uitzichtloosheid.

39
Q

Welke sociale factoren verhogen het risico op suïcide volgens biopsychosociale modellen?

A

Eenzaamheid, werkloosheid, verlieservaringen en sociale uitsluiting.

40
Q

Wat impliceert het stress-kwetsbaarheidsmodel over suïcidaal gedrag?

A

Dat suïcidaliteit ontstaat uit interactie tussen predisponerende kwetsbaarheden en actuele psychosociale stressoren.