Studietaak 4: Neurobiologie 2, het centrale zenuwstelsel, integratie en afferente neurologische systeem; Oefenvragen Flashcards

1
Q

Bestudeer fig. 8.1 in het boek en vul in:

Informatie (signalen) wordt opgevangen door ……….. en deze informatie wordt doorgegeven via ……………. neuronen naar hersenen en ruggenmerg. Hersenen en ruggenmerg worden bij elkaar het …………………. zenuwstelsel genoemd. Vanuit hersenen en ruggenmerg worden spieren en klieren geïnnerveerd door ……… neuronen. Deze efferente neuronen worden onderverdeeld in ……. neuronen die de skeletspieren innerveren en ……… neuronen die de viscerale organen innerveren. Zenuwen naar en van hersenen en ruggenmerg worden bij elkaar het ………. zenuwstelsel genoemd.

A

Informatie (signalen) wordt opgevangen door receptoren (somatisch en visceraal) en deze informatie wordt doorgegeven via sensibele (sensorische; afferente) neuronen naar hersenen en ruggenmerg. Hersenen en ruggenmerg worden bij elkaar het centrale zenuwstelsel zenuwstelsel genoemd. Vanuit hersenen en ruggenmerg worden spieren en klieren geënerveerd door motorische neuronen. Deze efferente neuronen worden onderverdeeld in somatomotorische neuronen die de skeletspieren innerveren en visceromotorische (autonome) neuronen die de viscerale organen innerveren. Zenuwen naar en van hersenen en ruggenmerg worden bij elkaar het perifere zenuwstelsel genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4.2 Zijn de linker en rechter hemisfeer identiek?

A

Niet identiek. Links: spraak, taal, rekenen, logica, schrijven.
Rechts: creativiteit, ruimtelijk inzicht, emotie, intuïtie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4.3 In de cortex bevinden zich drie soorten functie gebieden, noem ze alle drie en geef een korte beschrijving van de functie.

A

Functiegebieden: sensorisch, motorisch en associatie
Sensorisch: input sensorische neuronen;
motorisch: oorsprong motorneuronen;
associatie: meerdere sensorische input wordt geassocieerd met reeds opgeslagen informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4.4 Uit welke onderdelen bestaat het limbische systeem en wat is de functie?

A

Het limbische systeem bestaat uit: amygdala en gyrus cingulus (emotie en geheugen) en hippocampus (leren en geheugen).
Het limbische systeem ontvangt en associeert meerdere afferente impulsen, reguleert activiteiten ter zelfhandhaving van het organisme en voortbestaan van de soort, bestuurt o.a. emoties, geheugen, angsten, plezier, basale driften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4.5 Plaats de termen a t/m d bij de juiste omschrijvingen (1 t/m 4).
a - cerebellum, b - hypothalamus, c - thalamus, d - cerebrum
1. Bestaat uit vele kleine nuclei, integratiecentrum voor sensorische informatie
2. Ontvangt sensorische informatie van receptoren in het binnenoor over lichaamsevenwicht en balans
3. bestaat uit afzonderlijke gebieden van grijze en witte stof, ontwikkelt zich met sulci en gyri
4. speelt een belangrijke rol in de homeostasis, bevat centra voor honger en dorst, maar controleert ook het autonoom zenuwstelsel

A
  1. Bestaat uit vele kleine nuclei, integratiecentrum voor sensorische informatie C thalamus
  2. Ontvangt sensorische informatie van receptoren in het binnenoor over lichaamsevenwicht en balansA cerebellum
  3. bestaat uit afzonderlijke gebieden van grijze en witte stof, ontwikkelt zich met sulci en gyri  D cerebrum
  4. speelt een belangrijke rol in de homeostasis, bevat centra voor honger en dorst, maar controleert ook het autonoom zenuwstelsel  B hypothalamus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4.6 Beschrijf de drie lagen neuronen in de retina. Beschrijf de functie van de cellen die hierin voorkomen.

A

1 Laag van lichtgevoelige cellen, de staafjes en de kegeltjes.
2 Laag van bipolaire neuronen die de staafjes en kegeltjes verbinden met de ganglioncellen. 3 Laag multipolaire ganglioncellen, met dendrieten in verbinding met bipolaire neuronen en zenden axonen uit naar CZS.
 Daarnaast nog 3 celtypen:
 horizontale cellen brengen contacten tot stand tussen verschillende fotoreceptoren;
 amacriene cellen brengen verbindingen tot stand tussen multipolaire ganglioncellen;
 neurogliacellen hebben als functie fixatie van de neuronale cellen in de retina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4.7 Beschrijf in detail de structuur en het functioneren van een fotoreceptor. Neem als voorbeeld een staafje.

A

 Fotoreceptoren zijn gemodificeerde neuronen, met een buitensegment (ligt met tip in pigmentlaag van de retina) met daarin fotopigment en een binnensegment (met mitochondria), met elkaar verbonden door nauwe steel (cilium) met aansluitend het cellichaam en een uitloper met een synaps (fig. 10.19). Het fotopigment is ingebed in de celmembraan (celmembraan ligt in de vorm van schijfjes (oppervlakte vergroting)). Het buitensegment wordt steeds vernieuwd (anders zouden we blind worden omdat de fotoreceptoren snel beschadigd kunnen raken), bij de tip worden schijfjes afgestoten en bij proximale eind van buitensegment weer bijgemaakt.
 Retinal (licht absorberend molecuul) wordt gemaakt uit vitame A en dit wordt gekoppeld aan het eiwit opsine (verschillende types) en dat is het fotopigment (bij staafjes rhodopsine). Valt licht op een staafje dan verandert het molecuul van vorm en wordt opsine afgesplitst (bleken genoemd) en dit leidt tot een reeks van chemische en elektrische gebeurtenissen met uiteindelijke impulsen naar het CZS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

4.8 Noem de verschillen en overeenkomsten tussen een staafje en een kegeltje wat betreft structuur en functie.

A

 Buitensegment van kegeltje is wat ronder, binnensegment meteen verbonden aan cellichaam (geen stuk ertussen zoals bij staafje). Tip wordt aan het eind van de dag vernieuwd (bij staafje continu door).
 Kegeltjes hebben helder licht nodig voor activatie (hebben lage gevoeligheid) i.t.t. staafjes die erg gevoelig zijn en ook bij schemer nog geactiveerd worden. Een staafje absorbeert alle golflengtes van het zichtbare licht, terwijl er drie typen kegeltjes zijn met ieder een eigen absorptiemaximum nl. 420 (blauw), 530 (groen) en 560 (rood) nm.
 Ongeveer 100 staafjes convergeren naar een enkele ganglion cel (veel summatie), terwijl de kegeltjes synapteren op een enkel bipolair neuron en vervolgens weer op een enkel ganlioncel (geeft helderder beeld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4.9 Macula degeneratie leidt tot afname van de gezichtsscherpte. In welk deel van het gezichtsveld is verlies van zicht het eerst merkbaar?

A

 Het centrale deel van het gezichtsveld. Perifere zicht blijft nog wel intact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4.10 Waarom zien we in de schemer alleen grijstinten en geen kleur?

A

 Alleen de staafjes zijn gevoelig genoeg om de lage lichtintensiteit waar te nemen. Met de kegeltjes kun je kleur waarnemen, maar deze worden bij die lage lichtintensiteit niet geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4.12 De cornea van een persoon is ronder dan normaal (grotere kromming). Is deze persoon dan bijziend of verziend? De oplossing is een bril of contactlenzen, maar moeten de lenzen convex of concaaf zijn? Bestudeer dit onderwerp en geef een duidelijke uitleg.

A

 Meer kromming leidt tot meer convergentie van de lichtstralen. Het beeld valt dan voor de retina en dat heet myopia oftewel bijziendheid (Fig.10.27). Een bril met concave lenzen (negatief) kan het probleem verhelpen. Met laser kun je ook cornea platter maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4.13 Als je ouder wordt moet je steeds langere armen hebben om de krant goed te kunnen lezen. Wat is de oorzaak dat de leesafstand steeds groter is geworden?

A

 Verminderde accommodatie door verminderde flexibiliteit van de lens. De lens wordt niet meer zo bol, blijft plat, zoals de lens normaal staat bij op afstand kijken.  Extra informatie: Object op minder dan 6 meter: 1. Accommodatie van de lens 2. Pupil vernauwt (parasympatisch), nodig omdat anders de lichtstralen op de rand van de lens vallen en die maken beeld doezelig 3. Convergentie oogbollen met als gevolg dat beide ogen naar 1 punt draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4.14 Wat is astigmatisme en hoe wordt dat opgelost?

A

 Astigmatisme wordt veroorzaakt door een niet goed gevormde cornea. Wordt opgelost door een bril met cylinder erin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4.15 Als je vanuit het donker een lichte ruimte betreedt, dan ben je eerst verblind. Verklaar hoe dat kan.

A

 In donker zie je met staafjes en in het licht met kegeltjes. Ineens fel licht > sterke stimulatie van staafjes en kegeltjes > afbraak van heel veel fotopigment > productie groot signaal en dat geeft wit licht (verblinding). Kegeltjes eerst ‘overexcited’. Staafjes in off stand; de kegeltjes nemen het snel over waardoor na ca 10 minuten weer kleuren en details zijn te zien (snelle lichtadaptatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

4.17 Geef het verschil aan tussen een neuromodulator en een neurotransmitter. Geef
tevens van elk een voorbeeld.

A

 Neurotransmitter heeft een snel effect op een targetcel, heeft lokaal een effect
(bijvoorbeeld, ACh, DA, 5-HT).
 Neuromodulator werkt veel langzamer en over een groter gebied (de vier
diffuse modulatory systems; noradr/serotonine/dopamine/acetylcholine. Fig 9-
16)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4.18 Wat kan een patiënt niet meer als het centrum van Broca beschadigd is en wat
kan een patiënt niet meer bij uitval van het centrum van Wernicke?

A

 Beschadiging Broca: expressieve afasie = begrijpen wel geschreven of
gesproken woorden maar zijn zelf niet in staat te praten of te schrijven in
normale zinnen. (persoon merkt zelf wel dat hij het niet goed zegt maar kan
het niet verbeteren, kan geen zin maken met de woorden in goede volgorde).
 Beschadiging Wernicke: receptieve afasie = persoon kan geschreven of
gesproken woorden niet begrijpen; de persoon spreekt zelf wartaal, persoon is
zich niet bewust van de wartaal.

17
Q

4.20 Combineer de termen met de beschrijvingen.
a) accommodatie; b) pupil reflex door accommodatie; c) astigmatisme; d) staar; e)
convergentie; f) glaucoom; g) hyperopie; h) myopie; i) nachtblindheid; j) pupil reflex
door licht; k) lichtbreking
1. buiging van de lichtstralen
2. focusseren is mogelijk voor dichtbij zien
3. focusseren is onmogelijk voor dichtbij zien (verziend)
) g) hyperopie
4. reflexmatige verkleining pupil als gevolg van fel licht
5. lensvertroebeling
6. bijziend
7. slecht zien tengevolge van verkeerde kromming van lens of cornea
8. toename van de druk binnenin het oog tengevolge van het niet kunnen
verwijderen van oogkamervocht kan leiden tot
9. mediale beweging van het oog om te focusseren op voorwerpen die dichtbij
zijn
10. reflexmatige verkleining pupil als gevolg van het zien van voorwerpen die
dichtbij zijn
11. Vitamine A gebrek kan leiden tot………

A
  1. buiging van de lichtstralen k) lichtbreking
  2. focusseren is mogelijk voor dichtbij zien a) accommodatie
  3. focusseren is onmogelijk voor dichtbij zien (verziend) g) hyperopie
  4. reflexmatige verkleining pupil als gevolg van fel licht
    j) pupil reflex door licht
  5. lensvertroebeling d) staar
  6. bijziend h) myopie
  7. slecht zien tengevolge van verkeerde kromming van lens of cornea
    c) astigmatisme
  8. toename van de druk binnenin het oog tengevolge van het niet kunnen
    verwijderen van oogkamervocht kan leiden tot f) glaucoom
  9. mediale beweging van het oog om te focusseren op voorwerpen die dichtbij
    zijn e) convergentie
  10. reflexmatige verkleining pupil als gevolg van het zien van voorwerpen die
    dichtbij zijn b) pupil reflex door accommodatie
  11. Vitamine A gebrek kan leiden tot……… i) nachtblindheid
18
Q

4.21 Wat is kleurenblindheid? Waarom komt het meer bij mannen voor dan bij
vrouwen?

A

 Aangeboren defecten van een of meer kegeltypes (je hebt drie types). Het is
erfelijk en gen ligt op geslachtschromosoom. Meest voorkomend: rood-groen
(gebrek aan rode of groene kegeltjes)

19
Q

4.22 Wat is nachtblindheid?

A

 Nachtblindheid is het slecht of helemaal niet kunnen zien wanneer er weinig
licht is. Oorzaak is vitamine A gebrek wat ertoe leidt dat staafje niet meer goed
functioneert. Immers rhodopsine (fotopigment van staafje) bestaat uit retinal
en opsine; retinal is vitamine A derivaat.

20
Q

4.23 Hoe wordt de cornea en de lens gevoed?

A

 Door diffusie van vocht met door in voedingsstoffen uit oogkamers en Corpus
vitreum

21
Q

4.24 Waarom is de cornea (hoornvlies) zo makkelijk te transplanteren?

A

 Het hoornvlies is gemakkelijk te transplanteren omdat het buiten het bereik
van het immuunsysteem ligt (geen bloedvaten, wel zenuwen)

22
Q

4.25 Je focust op het zien van een ster maar ineens zie je deze niet meer. Even
ernaast kijken en dan zie je hem wel weer. Hoe kan dat?

A

 Beeld wordt geprojecteerd op fovea: geen staafjes en de kegeltjes zijn niet
gevoelig voor lage lichtintensiteit. We zien slecht verlichte objecten het beste
als ze iets bewegen of als we er net naast kijken

23
Q

4.26 Katten kunnen goed in donker zien. Als je met een lamp in de ogen van een kat
in het donker schijnt, lichten ze fel op. Dat komt doordat ze een zgn tapetum lucidum
(‘lichtend tapijt’) hebben in het choroid. Waarom kunnen katten dankzij deze laag in
het donker zien?

A

 Bindweefselcellen van tapetum lucidum bevatten staafvormige kristallen, die
het licht in zijn componenten ontleden (net als een prisma), waardoor ogen
oplichten. Het licht wordt weerkaatst naar de fotoreceptoren (voor tweede
maal), maar het beeld is niet echt scherp. Ze hebben geen pigment laag, dus
geen absorptie van lichtstralen.

24
Q

4.27 Verklaar het rode-ogen effect bij het maken van een foto met een flitser

A

 Reflectie in het vaatvlies (chorioidea), waarvan de goede doorbloeding de
rode kleur veroorzaakt.

25
Q

4.28 Als je vanuit het licht de donkerte ingaat, dan zie je aanvankelijk niks. Verklaar
hoe dat kan. Hint: Is in licht het rhodopsine van de staafjes gebleekt of niet?

A

 In licht zie je met kegeltjes en in donker met staafjes. In donker is er te weinig
lichtintenstiteit voor activatie kegeltjes, in het licht is de rhodopsine van
staafjes gebleekt, dus geen neurotransmitter in spleet (turned off). Na ca 30
minuten is er weer voldoende fotopigment in staafjes gevormd (trage
donkeradaptatie)