Studietaak 4: Neurobiologie 2, het centrale zenuwstelsel, integratie en afferente neurologische systeem Flashcards

1
Q

7 belangrijkste onderdelen van het Centraal Zenuw Stelsel:

A
  1. Cerebrum (grote hersenen = geel)
  2. Diencephalon (tussenhersenen = roze)
  3. Mesencephalon (midbrain = groen)
  4. Cerebellum (kleine hersenen = blauw)
  5. Pons (brug; verbinding grote – kleine hersenen = blauw)
  6. Medulla Oblongata (verlengde merg = oranje)
  7. Ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De cerebrale cortex (hersenschors) bestaat uit 4 delen:

A
  1. Frotalis
  2. Parietalis
  3. Temporalis
  4. Occipitalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functies van het Cerebrum:

A
  • Cerebrale cortex (hersenschros)
    • Sensorische gebieden: waarneming
    • Motorische gebieden: skeletspierbeweging
    • Associatie gebieden: intergratie van informatie en verloop vrijwillige bewegingen
  • Basala ganglia:
    • (puntamen + nucleus caudatus + globus pallidus= Corpus Striatum) Motoriek
  • Limbisch systeem:
    • Amygdala: emotie en geheugen
    • Hippocampus: leren en geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functies van het cerebullum:

A
  • Integratiecentrum voor regelen van evenwicht. Coordinatie en fijnregeling van bewegingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functies van de diencephalon:

A
  • Thalamus: integratie centrum en ‘relay station’ voor sensorische en motorische informatie
  • Pijnappelklier (pineal gland): secretie melatonine
  • Hypothalamus: homeostase en gedragsaandrijving (bv honger)
  • Hypofyse (pituitay glad): hormoon secretie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functies van de hersenstam:

A
  • Midbrain: oogbeweging
  • Pons: ‘relay station’ tussen cerebrum en cerebellum. Ademhalingscoordinatie.
  • Medulla oblongata: besturen van onvrijwillige functies.
  • Corticospinal tracts: Cortex – to – spinal – tract (motorisch) van hersenen naar orgaan
  • Somatosensory tracts: (somato: lichaam, sensory: waarnemen) van orgaan naar hersenen (sensorisch)
  • Pyramids: kruisen de beide tracts waardoor linker waarnemingen en motoriek, worden geanalyseerd en aangedreven in de rechterhersenhelft.
  • Reticulaire formatie: Opwinding, slaap, spierspanning, pijnmodulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Uit te leggen dat de beide hemisferen niet identiek zijn en het begrip plasticiteit
A
  • Beide hemisferen bevatten andere onderdelen van de cerebrale cortex.
  • Zo zit het schrijf gedeelte op de linker hemisfeer, terwijl de analyse door aanraking op de rechter hemisfeer wordt verwerkt.
  • Daarnaast coördineert de linkerhersenhelft voor de bewegingen van het rechterdeel van het lichaam en andersom.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. De weg van de lichtstralen in het oog en de aanpassing van het oog om een voorwerp veraf of dichtbij te zien te beschrijven.
A
  • Licht dat het oog binnenkomt wordt eerst door de cornea (hoornvlies) gebroken.
  • Hierdoor valt het licht op de lens.
  • De bolling van de lens zorgt er voor dat het licht samen valt op de fovea (blinde vlek).
  • Wanneer je een voorwerp van dichtbij wilt zien, moet je lens boller worden en wil je een voorwerp veraf zien, moet je lens platter worden.
  • Dit wordt geregeld door de spieren rondom je pupil.  De muscle ciliaris is een spier die parasympatisch aangestuurd wordt en bij aanspanning verkleind je pupil, ook wel contractie.  De lens wordt hierdoor boller en is er een meer lichtbreking.  Je kan hierdoor voorwerpen dichtbij beter zien.
  • De muscle radialis zorgt voor het vergroten van de pupil. Wanneer de spier wordt aangespannen, wordt de pupil groter.  Hierdoor wordt de lens platter en valt er meer licht in het oog zodat je voorwerpen van eraf beter ziet. Deze spier wordt sympathetisch aangestuurd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. De stimulatie van een fotoreceptor cel te beschrijven en het verschil tussen een staafje en een kegeltje aan te geven.
A
  • Een fotoreceptor cel wordt gestimuleerd door licht energie.  Deze licht energie wordt door middel van fototransductie omgezet in elektrische energie.  Dit vind plaats in het buitenste segment van een fotoreceptor cel door het gebruik van pigmenten in de membraan disks.
  • Dit buitenste segment zit aan het pigment epitheel vast. Staafjes hebben 1 visueel pigment, namelijk rhodopsine.
  • Kegeltjes hebben drie verschillende visuele pigmenten, namelijk voor licht absorptie van blauw, groen en rood.
  • Staafjes werken het liefst onder een lage lichtintensiteit en kegeltjes met een hoge lichtintensiteit. Dit is de reden waarom je in het donker geen kleuren kan onderscheiden.
  • Als voorbeeld nemen we een staafje. Als er geen licht op valt is het rhodopsine inactief en het glutamaat (cGMP) gehalte hoog.  Het natrium-calcium kanaal staat open, Ca en Na kunnen gewoon naar binnen (influx) en het kalium-kanaal staat ook open waardoor K naar buiten kan (efflux). Er is meer influx dan efflux, waardoor er depolarisatie is tot het membraanpotentiaal.  Het membraan rustpotentiaal van een staafje is dan -40 mV
  • Wanneer er licht op het staafje valt, wordt rhodopsine actief en valt uit elkaar in retinal en opsine.
  • Retinal werkt als second messenger en start een cascade.  Het natrium-calcium kanaal gaat dicht waardoor er minder tot geen influx is van Ca en Na, hierdoor ontstaat er hyperpolarisatie en is er minder afgifte van glutamaat (cGMP).  Door hyperpolarisatie is er een membraanpotentiaal van -70mV. Na activatie diffundeert retinal uit het staafje naar het pigment epitheel.  Daar volgt er een omzetting naar de inactieve vorm, waarna hij terugkeert naar het staafje en weer koppelt aan opsine.
  • Het herstellen van rhodopsine duurt altijd even.
  • Voor kegeltjes is het principe hetzelfde, alleen is de drempelwaarde voor activatie veel hoger!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. De in het boek behandelde oogafwijkingen te beschrijven. Presbyopie
A

verlies van accommodatie door ouderdom, lijkt op verziendheid. De meeste mensen krijgen hier last van rond de leeftijd van 40-45 jaar. De bolling van de lens is niet meer optimaal en verliest zijn elasticiteit. Je hebt steeds meer moeite om dichtbij scherp te zien, spieren verslappen. Kan worden opgelost door het gebruik van een leesbril.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. De in het boek behandelde oogafwijkingen te beschrijven.

- Myopie

A

bijziendheid. Je kan veraf niet goed zien, dichtbij wel. Het focuspunt van de lichtstralen is voor de retina. Bijziendheid kan gecorrigeerd worden door een min-bril, ofwel een concave lens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. De in het boek behandelde oogafwijkingen te beschrijven. Hyperopie
A

verziend. Je kan dichtbij niet scherp zien. Het oog moet voortdurend accommoderen, omdat het steeds probeert scherp te zien, maar niet voor elkaar krijgt. Het focuspunt van de lichtstralen ligt achter de retina. Verziendheid kan gecorrigeerd worden met positieve lenzen, ook wel convexe lenzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. De in het boek behandelde oogafwijkingen te beschrijven. - Astigmatisme
A

Het hoornvlies in ongelijk vervormd, waardoor je niet scherp kan zien. Meestal wordt dit probleem opgelost door het gebruik van contactlenzen of een bril, maar het kan ook chirurgisch verholpen worden in ernstige gevallen. De contactlenzen of bril bevatten een cilinder voor de correctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Adaptie aan licht en donker te beschrijven.
A
  • Als je vanuit het donker naar het licht kijkt, zijn het je staafjes die zich het meeste moeten aanpassen.
  • Door het felle licht raken ze verward en worden de kegeltjes ingeschakeld.  Het duurt vaak even voor deze omschakeling is gemaakt.
  • Bij van licht naar donker is het rhodopsine van de staafjes gebleekt door het licht.  Ze zijn hierdoor inactief.  Het rhodopsine moet eerst weer herstellen voor je beter in het donker kan kijken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. De functie en de “locatie” van de biologische klok te omschrijven.
A
  • De biologische klok bevindt zich in de suprachiasmatische kern van de hypothalamus.
  • De biologische klok krijgt informatie via het licht dat op de ogen valt.  Je lichaam reageert op lichtveranderingen.
  • Er zou volgens wetenschappers naast staafjes en kegeltjes nog een fotoreceptor moeten zijn met een opsine-achtig pigment, namelijk melanopsine (mRGCs).
  • Er wordt dan melatonine gevormd in de epifyse om te zorgen dat je in slaap valt, het cortisol gehalte zakt dan.  Cortisol vormt een piek net na het wakker worden en zorgt er dan ook voor dat je lichaam volledig wakker wordt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. De twee spraakcentra te benoemen, te lokaliseren en de stoornis uit te leggen bij uitval van dat spraakcentrum.
    - Wernicke:
A

Bevindt zich net achter het audiotory cortex. Zorgt voor intergratie en verwerking van de signalen. Het helpt je met het begrijpen van taal. Wanneer er een defect is, ben je niet in staat om te begrijpen wat er wordt gezegd of gehoord. Deze persoon praat vaak onzin en heeft niet door dat hij/zij fouten maakt. Het is een receptieve afasie.

17
Q
  1. De twee spraakcentra te benoemen, te lokaliseren en de stoornis uit te leggen bij uitval van dat spraakcentrum.
    - Broca:
A

Bevindt zich voor het auditory cortex. Zorgt voor het verwerking van motorische output, ofwel schrift en taal. Hiermee wordt bedoelt het praten en schrijven. Wanneer er een defect is, wordt er nog wel begrepen wat er staat of gehoord wordt, maar de persoon is niet in staat om zinnen te maken en haalt woorden door elkaar. Het is een expressieve afasie.