Studietaak 1: Algemene fysiologische begrippen; Oefenvragen Flashcards
Vul onderstaande zinnen aan: De keuze bestaat uit:
Transversaal, Frontaal, Distaal, Proximaal, Mediosaggitaal, Ventraal, Dorsaal, Mediaal.
Het ruggenmerg ligt ……………….van de ingewanden
…………………van het hart ligt het borstbeen
……………….van de ogen ligt de neus
Het ………………vlak verdeelt de mens in een rechter en linker lichaamsdeel
De hand ligt…………………….van het ellebooggewricht
Het ellebooggewricht ligt ………………….van het polsgewricht
In een……………..en……………….doorsnede door het borstgebied van de mens zijn meestal de longen te zien
1.1 Vul onderstaande zinnen aan:
1. Het ruggenmerg ligt dorsaal van de ingewanden
2. Ventraal van het hart ligt het borstbeen
3. Mediaal .van de ogen ligt de neus
4. Het mediosagittale vlak verdeelt de mens in een rechter en linker lichaamsdeel
5. De hand ligt distaal van het ellebooggewricht
6. Het ellebooggewricht ligt proximaal van het polsgewricht
7. In een transversale en frontale doorsnede door het borstgebied van de mens zijn
meestal de longen te zien
1.2 Koppel de locatie van het orgaan met de juiste lichaamsholte.
Lichaamsholte: a) Abdominaal b) Craniaal c) Spinaal d) Thoracaal e) Pelvic
Maag Dunne darm Milt Lever Ruggenmerg Blaas Hart Longen Hersenen Rectum Ovaria
- 2 Koppel de locatie van het orgaan met de juiste lichaamsholte. Lichaamsholte:
a) Abdominaal b) Craniaal c) Spinaal d) Thoracaal e) Pelvic - Maag a
- Dunne darm a
- Milt a
- Lever a
- Ruggenmerg c
- Blaas e
- Hart d
- Longen d
- Hersenen b
- Rectum e
- Ovaria e
1.3 Verklaar de functie van de 2 sereuze membranen die b.v. de longen omgeven.
1.3 Verklaar de functie van de 2 sereuze membranen die b.v. de longen omgeven.
• kunnen de longen vrijelijk bewegen zonder dat dit wrijving of pijn veroorzaakt.
• ontstaat compartimentalisatie van borst- en buikholte zodat infecties zich niet te
gemakkelijk kunnen verspreiden.
• helpen de vliezen bij het ademen: het pariëtale vlies trekt de borstkas omhoog bij
inademing door de onderdruk in de pleuraruimte tussen de twee vliezen waarin zich
een dun laagje vloeistof (pleuravocht) bevindt.
1.5 Geef van onderstaande gebeurtenissen aan of het om een positief of negatief feedback mechanisme gaat.
a) glucagon secretie in respons op een afnemende bloedglucose waarde
b) toenemende melksecretie als gevolg van heftiger zuigen door de baby
c) zweten als gevolg van een toenemende lichaamstemperatuur
1.5 Geef van onderstaande gebeurtenissen aan of het om een positief of negatief
feedback mechanisme gaat.
a) glucagon secretie in respons op een afnemende bloedglucose waarde Negatieve
b) toenemende melksecretie als gevolg van heftiger zuigen door de baby Positieve
c) zweten als gevolg van een toenemende lichaamstemperatuur Negatieve
1.6 Leg het verschil uit tussen positieve en negatieve feedback. In welke situatie zal elk zijn voordeel hebben.
1.6 Leg het verschil uit tussen positieve en negatieve feedback. In welke situatie zal
elk zijn voordeel hebben.
Negatieve feedback stabiliseert de variabele die wordt gereguleerd en helpt dus bij het
behoud van homeostase. De stimulus wordt verwijderd.
Positieve feedback draagt niet bij aan homeostase, de stimulus wordt versterkt totdat
deze wegvalt.
1.7 Leg het verschil uit tussen tussen de termen: dysplasia, metaplasia, hyperplasia, hypertrofie en atrofie.
1.7 Leg het verschil uit tussen tussen de termen: dysplasia, metaplasia, hyperplasia,
hypertrofie en atrofie.
Dysplasia:expansion of immature cells; atypische veranderingen in de celkernen, het
cytoplasma of in het groeipatroon van de cellen > verhoogde kans op het ontwikkelen
van kanker.
Metaplasia: uitzaaien/verspreiden (expansion of mature cells; is de reversibele
verandering van het ene celtype naar het andere celtype op een plaats waar dat
normaal niet voorkomt, bv luchtwegen bij rokers > trilhaarepitheel van de trachea
wordt meerlaging plaveiselepitheel
Hyperplasia: vergroting a.g.v. een toename aan celdeling.
Hypertrofie: vergroting a.g.v. een toename aan individuele celdiameter
Atrofie: verkleining a.g.v. een afname van individuele celdiameter
1.8 Kanker is een abnormale, ongecontroleerde celdeling. Welke eigenschap van epitheelcellen maakt dat zij een vergrote kans hebben op de ontwikkeling van kanker?
1.8 Kanker is een abnormale, ongecontroleerde celdeling. Welke eigenschap van
epitheelcellen maakt dat zij een vergrote kans hebben op de ontwikkeling van
kanker
Cellen lopen veel schade op; delingssnelheid moet dus hoog zijn om de
beschadigde cellen te kunnen vervangen
1.9 (Epitheliale) tumoren, zoals het cervicale type kenmerken zich door een relatief grote kern/cytoplasma verhouding. Verklaar dit.
1.9 (Epitheliale) tumoren, zoals het cervicale type kenmerken zich door een relatief
grote kern/cytoplasma verhouding. Verklaar dit.
Cellen delen ongecontroleerd. Delende cellen zorgen eerst voor deling van DNAmateriaal, daarna pas wordt het cytoplasma gedeeld. Door hoge delingssnelheid is
het resultaat mn. grote kernen en relatief kleine cellen.
1.10 Beschrijf hoe de bloedhersenbarrière op celniveau is samengesteld. Waarom is deze barrière van zo grote betekenis?
1.10 Beschrijf hoe de bloedhersenbarrière op celniveau is samengesteld. Waarom is
deze barrière van zo grote betekenis?
De bloed-hersenbarrière wordt gevormd door:
1. dat intercellulaire spleten tussen de endotheelcellen in de hersencapillairen
door uitgebreide zonulae occludentes (tight junctions) hermetisch zijn
afgesloten.
2. de dikke lamina basalis
3. de op de bloedvaten rustende astrocytuitlopers, die geen continue laag
vormen.
De bloed-hersenbarrière is goed doorgankelijk voor O2, CO2, en vetoplosbare, niet al
te grote moleculen (waaronder anesthetica en alcohol), maar impermeabel voor
grotere moleculen (eiwitten, toxines, meeste geneesmiddelen). Hersenfuncties worden
niet verstoord door effect van allerlei moleculen en stoffen.
1.11 De bloedhersenbarrière is niet helemaal dicht. Waar en waarom zijn er plaatsen nodig waar de barrière ‘lek’ is?
Bedenk een tweetal locaties in het lichaam waar de endotheliale cel-cel-interactie een veel mindere barriere vormt (meer doorlatend is).
1.11 De bloedhersenbarrière is niet helemaal dicht. Waar en waarom zijn er plaatsen nodig
waar de barrière ‘lek’ is?. Bedenk een tweetal locaties in het lichaam waar de
endotheliale cel-cel-interactie een veel mindere barriere vormt (meer doorlatend is).
Deze lekke situatie komt voor in de hypothalamus (regulatie waterbalans,
lichaamstemperatuur, metabole activiteiten), die wel moet kunnen reageren op
veranderingen in lichaamsvloeistoffen. Giftige stoffen kunnen braakcentrum in
hersenstam wel bereiken met als gevolg braken.
Twee locaties waar endotheliale cel-cel interactie veel minder een barriere vormt:
lever en beenmerg
1.12 Is cerebrospinale vloeistof qua samenstelling meer vergelijkbaar met plasma of juist met interstitiële vloeistof? Beargumenteer je antwoord
1.12 Is cerebrospinale vloeistof qua samenstelling meer vergelijkbaar met plasma of juist
met interstitiele vloeistof? Beargumenteer je antwoord
Cerebrospinale vloeistof lijkt meer op interstitiele vloeistof omdat beide vloeistoffen
weinig eiwitten en geen bloedcellen bevatten. Plasma heeft veel eiwitten en meer
ionen.
In het algemeen: wanneer H+ concentratie toeneemt, daalt de pH. Betekent dus dat de
pH van CSF lager is dan van het bloed. Hoge pH in CSF veroorzaakt duizeligheid,
flauwte en bewusteloosheid.
1.13 Voorspel wat er zal gebeuren wanneer een bloedvat dat tussen de meningen loopt, een scheur oploopt als gevolg van een klap op de schedel.
1.13 Voorspel wat er zal gebeuren wanneer een bloedvat dat tussen de meningen loopt,
een scheur oploopt als gevolg van een klap op de schedel.
Ophoping van bloed tussen de meningen, dit veroorzaakt druk op het zachte
hersenweefsel onder de schedel (wordt subdurale hematoom genoemd).
1.14 Virale meningitis verloopt over het algemeen milder dan bacteriële meningitis. Leg uit hoe dit komt.
1.14 Virale meningitis verloopt over het algemeen milder dan bacteriële meningitis. Leg
uit hoe dit komt.
Bacteriën kunnen zichzelf in leven houden en zich vermenigvuldigen. Zij hebben een
eigen kern waardoor zij niet afhankelijk zijn van een gastheercel.
Zij kunnen dus lang overleven en daardoor een ernstige infectie veroorzaken.
In tegenstelling tot bacteriën, hebben virussen geen eigen kern. Om zich te kunnen
vermenigvuldigen en om in leven te blijven, hebben virussen de hulp
van een gastheercel nodig. In het hersenvocht zijn nauwelijks gastheercellen te vinden.
De virussen overleven dan ook niet lang, zij gaan dood. De infectie door een virus
verloopt in de meeste gevallen dan ook minder ernstig dan die door een bacterie.